Do 28 oktober 4VK Toets Taal: woordenschat, formuleren, spellen

Toets taal
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Toets taal

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Donderdag 28 oktober
  • Er is een jarige...
Voorbereiding op de toets Taal:
  • We nemen een deel van de formuleerfouten nog eens door.
  • We herhalen de werkwoordspelling en oefenen daarmee.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

hen/hun?
Hen: als het een lijdend voorwerp is of
NA een voorzetsel
Hun: Als het een meewerkend voorwerp is ZONDER voorzetsel ervoor

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kies het juiste verwijswoord.
Omdat de agenten eisten dat ik mij zou legitimeren, toonde ik . . . mijn paspoort.
A
hun
B
hen

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

...toonde ik hun mijn paspoort

(=meewerkend voorwerp en er staat geen voorzetsel voor)
Ook goed zou zijn:
toonde ik aan hen mijn paspoort

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Mijn zussen zijn heel grappig, maar ik zou nooit drie weken met . . . op vakantie gaan.
A
hun
B
hen

Slide 6 - Quizvraag

Met hen. Er staat een voorzetsel voor.
Aboutaleb is een burgemeester . . . de juiste toon weet te treffen wanneer hij relschoppers aanspreekt.
A
die
B
dat

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het team . . . ingreep bij de rellen wist precies hoe dat moest.
A
die
B
dat
C
wat

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Pas op voor de die-ziekte! Gebruik DAT bij onzijdige woorden
Verwijst het naar een de-woord of het-woord?

De man die boos is, de vrouw die boos is
Het meisje dat, het huis dat, het mannetje dat

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Het beste . . . je kunt doen is goed opletten.
A
wat
B
dat

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het boek . . . ik las, vond ik erg goed.
A
wat
B
dat
C
die

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De ondernemingsraad en . . . advies
A
zijn
B
haar

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het Feyenoord van tegenwoordig heeft zo ... problemen.
A
zijn
B
haar

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik hou van de natuur en . . . rust
A
zijn
B
haar

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe ga je alles leren?
Woordenschat
  • Leer de betekenissen van de woorddelen.
  • Leer de moeilijke woorden zodat je ze kunt invullen in een zin (de juiste context).
  • Leer de betekenissen van de Latijnse begrippen en uitdrukkingen.
  • Maak daar correcte zinnen mee.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe ga je alles leren?
Formuleren
  • Zinsbouwfouten herkennen, benoemen en noteren.
  • De zinsbouwfout verbeteren zodat de zin correct is.
  • De juiste verwijswoorden invullen.
Spelling
De werkwoordspelling beheersen en daarmee heel goed oefenen.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spelling: werkwoorden

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bedenk zelf een zin van minimaal tien woorden. Zorg dat je minimaal twee werkwoordsvormen gebruikt.

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Bedenk een zin met minimaal twee persoonsvormen.

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoordspelling
Tegenwoordige tijd
Verleden tijd
Voltooid deelwoord
Onvoltooid deelwoord
Gebiedende wijs
Deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
Engelse werkwoorden

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stappenplan

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tegenwoordige tijd
Stam
- met ik
- je/jij achter de pv  
(Let op: er zijn in het Nederlands geen werkwoorden die eindigen op een z of een v!)
Stam + t
Hele werkwoord (infinitief)

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verleden tijd
't sexy fokschaap 

Neem de stam van het hele werkwoord.
Zit de laatste letter van de stam in
't sexy fokschaap?
JA:     + te(n)
NEE: + de(n)

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stappenplan

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voltooid en onvoltooid deelwoord
Voltooid deelwoord: 't sexy fokschaap
Hij is verhuisd. (laatste letter van de stam is Z!)
Ik heb gefietst.

Onvoltooid deelwoord: infinitief + d(e)
Wandelend door de stad, zag ik hem lopen.

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zo kort mogelijk
Infinitief: het hele werkwoord

Gebiedende wijs: stam van het werkwoord
Ga! Loop! Stop!

Bijvoeglijk naamwoord: afgeleid van een deelwoord, altijd de kortste vorm!
De fietsende man.
Het gesproken woord.

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Engelse werkwoorden
Vervoeg ze alsof het Nederlandse werkwoorden zijn!

  1. Gebruik 't sexy fokschaap: de laatste letter van de stam. 
  2. Laat de Engelse uitgangs-e staan bij uitspraakproblemen.
  3. Onvoltooid deelwoord: infinitief + d(e)
  4. Bijvoeglijk naamwoord: zo kort mogelijk!

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Engelse werkwoorden
Relaxen
ik relax, hij relaxt, wij hebben gerelaxt

Breakdancen
ik breakdance, hij breakdancet, hij heeft gebreakdancet

Gamen
ik game, hij gamet, wij hebben gegamed

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Engelse werkwoorden
Bijvoeglijk naamwoord: zo kort mogelijk, laat de uitgangs-e staan bij uitspraakproblemen
De gepamperde jongen, de gefakete blessure.

Onvoltooid deelwoord: infinitief + d(e)
Een blessure fakende schreeuwde hij moord en brand.



Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is juist gespeld? Een of meerdere antwoorden zijn goed.
A
Sophie heeft haar vinger verbrandt.
B
Sam en Tom moesten op de bus wachtten.
C
Het verbrandde haar van Sjors stinkt enorm.
D
Tom verbreedde zijn tuinpad.

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
D
gebeurdde

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat je vindt, mag je houden. Vindt je ook niet?
A
Fout, eerste 'vindt' moet zonder 't'.
B
Fout, beide keren moet 'vindt' zonder 't'.
C
Fout, tweede 'vindt' moet zonder 't'.
D
Deze zin is goed gespeld.

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke uitgangen van werkwoorden heb je in de tegenwoordige tijd?

Slide 34 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
D
gebeurdde

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Weet je wel wat het beteken.... wanneer je werkwoordspelling echt beheerst?!
A
betekend
B
betekent
C
betekende
D
betekente

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan het begin van het jaar (besteden, pvvt) we veel tijd aan werkwoordspelling.
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies het juiste werkwoord:

"Het vliegtuig ..."
A
land
B
landt
C
lant
D
lantd

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vorige zomer (barbecueën) hij bijna elke week in zijn achtertuin.
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Toen hij gisteren niet (antwoorden) (verzuchten) ik dat ik er nu echt klaar mee ben.
A
antwoorde- verzuchtte
B
antwoordde, verzuchtte
C
antwoordde-verzuchte
D
antwoorde-verzuchte

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

(Worden) je broer ook zo gek van dat wachten?
A
Word
B
Wordt

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik (vermoeden) dat jij dat ook niet echt grappig (vinden).
A
vermoet, vind
B
vermoedt, vindt
C
vermoed, vindt
D
vermoed, vind

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De sportleraar ...(timen) de snelheid van de atleet.
A
timde
B
timte
C
timede
D
timete

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Gisteren ...(lunchen) ik met mijn oma.
A
lunchde
B
lunchte
C
lunchete
D
lunchede

Slide 44 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Aan het begin van het jaar (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 45 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hij was ….(verheugen) zijn oude vriend weer te ontmoeten.
A
verheugt
B
verheugd
C
verheugdt
D
verheugtd

Slide 46 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wie wat ...(bewaren), die heeft wat.
A
bewaart
B
bewaardt
C
bewaard
D
bewaartd

Slide 47 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoordspelling: wat gaat er nog fout?

Slide 48 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies