De wekker gaat. Lars staat op en loopt naar de keuken. Hij pakt twee boterhammen en eet deze op. Daarna poetst hij zijn tanden en kleedt hij zich aan. Vertrek naar school. Op school begint de les om 9.00 uur. Hij baalt van de opmerkingen van de lerares. Hij heeft zo goed geleerd. Tranen springen in zijn ogen. Ik kom nooit meer naar deze les. Dat takkewijf komt me de keel uit. Wanhopig fietst hij naar huis. Wat een dag.