Lezen blok 1

Lezen blok 1
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Lezen blok 1

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan wij vandaag doen? 
  • Lezen blok 1 
  • Afspraken en regels
  • Leerdoelen 
  • Uitleg theorie --> lezen, blok 1 
  • Zelfstandig werken aan de opdrachten  

Slide 2 - Tekstslide

Afspraken en regels 
  • Je bent op tijd in de klas!
  •  Telefoon thuis of in de kluis!
  • Opgeladen Chromebook
  • 1e keer waarschuwing
  • 2e keer strafwerk
  • 3e keer nablijven
  • Kauwgom/snoep in de prullenbak --> nu nog kans om het weg te gooien
Als er iemand aan het woord is, zijn jullie stil 

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen 
Na deze les: 
  • kun je van een tekst het tekstdoel voorspellen;
  • kun je aangeven welke tekstsoort bij een tekstdoel hoort;
  • kun je verschillende tekstvormen herkennen;
  • kun je aangeven voor welk publiek een tekst is geschreven;
  • kun je achter de betekenis van moeilijke woorden komen.




Slide 4 - Tekstslide

Leesdoel en tekstdoel 
Als je een tekst leest, heb je daar een bedoeling mee. Bijvoorbeeld:
  • Je leest een stripboek om plezier te hebben.
  • Je bekijkt je lesrooster om te weten in welk lokaal je moet zijn.
Leesdoel --> De bedoeling van de lezer noem je het leesdoel. 
Tekstdoel --> de schrijver heeft een bedoeling met de tekst --> dat is het tekstdoel. 
Dit doel past bij het leesdoel dat jij hebt. Als je het tekstdoel kent, kun je de tekst beter begrijpen.
Bijvoorbeeld:
De schrijver van een reclamefolder voor een supermarkt wil de lezers naar de winkel lokken om iets te kopen.
De schrijver van een recept in een kookboek wil de lezers uitleggen hoe je een bepaalde maaltijd klaarmaakt.



Slide 5 - Tekstslide

Klik het juiste antwoord aan. Een tekst lees je nooit zomaar, je wilt er iets mee. Je hebt een bedoeling. Dat noem je je....
A
tekstdoel
B
leesdoel

Slide 6 - Quizvraag

Klik het juiste antwoord aan. Een tekst wordt ook niet zomaar geschreven, de schrijver wil er iets mee. Hij heeft ook een bedoeling. Dit noem je het......
A
tekstdoel
B
leesdoel

Slide 7 - Quizvraag

Tekstdoelen 
Je hebt gezien dat elke tekst een tekstdoel heeft. Je gaat nu kijken naar teksten met de volgende tekstdoelen:
informeren --> de schrijver wil de lezer iets nieuws vertellen --> nieuwsbericht, tijdschriftartikel .
overhalen --> de schrijver wil de lezer aansporen iets te gaan doen --> reclametekst, folder. 
amuseren: de schrijver wil de lezer vermaken door iets grappigs of boeiends te vertellen --> stripverhaal,  gedicht, songtekst. 

Slide 8 - Tekstslide

Welk tekstdoel hoort de uitleg?
De schrijver wil de lezer iets nieuws vertellen.
A
informeren
B
overhalen
C
amuseren

Slide 9 - Quizvraag

Welk tekstdoel hoort de uitleg?
De schrijver wil de lezer vermaken door iets grappigs of boeiends te vertellen.
A
informeren
B
overhalen
C
amuseren

Slide 10 - Quizvraag

Welk tekstdoel hoort de uitleg?
De schrijver wil de lezer aansporen iets te gaan doen.
A
informeren
B
overhalen
C
amuseren

Slide 11 - Quizvraag


Wat is het tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
overhalen

Slide 12 - Quizvraag

Lees de titel en bekijk de afbeelding. De hond die kon vliegen
Wat is het tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
overhalen

Slide 13 - Quizvraag

Tekst verkennen
Voor je begint met lezen, kun je de tekst verkennen. 
Je kunt de titel lezen en de plaatjes bekijken die bij de tekst horen. Daarmee krijg je al een idee waar de tekst over gaat en kun je bedenken wat je al over het onderwerp weet. 

Slide 14 - Tekstslide

Publiek
Een schrijver schrijft een tekst met een doel. Hij wil dat de lezer iets doet met zijn tekst, of dat hij erover nadenkt. De lezers zijn het publiek van de schrijver.
Er zijn verschillende soorten publiek:
1. Een breed publiek --> bijvoorbeeld alle jongeren tussen de 12 en 18 jaar. Denk aan teksten in kranten of tijdschriften over een algemeen onderwerp. De lezer weet nog niets of niet veel over het onderwerp.
2. Een kleiner publiek dat een bepaald onderwerp interessant vindt --> bijvoorbeeld muziekliefhebbers, voetbalfans of autoliefhebbers. Bij het schrijven van deze teksten gaat de schrijver er vaak van uit dat de lezer al iets over het onderwerp weet.
3. Een persoon of een kleine groep personen --> bijvoorbeeld een directeur van een bedrijf, een vriend(in) of een mentor.



Slide 15 - Tekstslide

breed publiek
kleiner publiek
een persoon of een klein groepje
een mail aan de leraar wiskunde
de lezer weet nog (bijna) niets over het onderwerp
De schrijver gaat er van uit dat de lezer al iets over het onderwerp weet. 
een verjaardagskaart
Alle bejaarden van Nederland
een publiek dat een bepaald onderwerp erg leuk vindt. bv. alle paardenliefhebbers
een uitnodiging aan een groepje van vier vriendinnen om te gaan high tea'en 
teksten de de krant of weekblad.
Algemene onderwerpen
alle fans van Max Verstappen

Slide 16 - Sleepvraag

Ik weet welke tekstsoorten er zijn.
A
ja
B
met hulp
C
soms
D
snap er niks van

Slide 17 - Quizvraag

Ik weet het verschil tussen informeren, overhalen en amuseren.
A
ja
B
met hulp
C
soms
D
snap er niks van

Slide 18 - Quizvraag

Ik weet wat het verschil is tussen een breed publiek, een kleiner publiek en een persoon of klein groepje.
A
ja
B
met hulp
C
soms
D
snap er niks van

Slide 19 - Quizvraag

Aan de slag! 
Je gaat alle opdrachten van lezen, blok 1 maken --> huiswerk voor de volgende les. 

Slide 20 - Tekstslide