Juist omdat hij zijn macht van God had gekregen, werd de koning geacht er voorzichtig mee om te springen.
De in de Middeleeuwen overheersende theorie was dat de koning was aangesteld door God. Als de ‘gezalfde des Heren’ was hij onschendbaar en verheven boven zijn onderdanen. Dit gaf hem veel gezag, maar geen onbeperkte, absolute macht. Juist omdat hij zijn macht van God had gekregen, werd de koning geacht er voorzichtig mee om te springen. Hij was er voor het volk, het volk niet voor hem. De koning moest zorgen voor vrede en gerechtigheid; hij moest de armen, weduwen en wezen beschermen en de kerk verdedigen tegen haar vijanden.