Er was ook op verlicht denken gebaseerde kritiek op de manier waarop de samenleving bestuurd werd. Vooral de absolute macht van de koning moest het ontgelden. Niet alle denkers waren zo negatief over het absolutisme: sommige denkers vreesden chaos. Maar onmiskenbaar luider klonk in de 18 eeuw de roep om verandering.
Volgens de Engelsman Locke werden mensen allemaal vrij en gelijk aan elkaar geboren. Elk mens moet dan ook dezelfde rechten hebben. Het recht op vrijheid, leven en bezit werd samengenomen in de grondrechten. De absolute vorst moest deze voor het volk bewaken. Deed hij dat onvoldoende of misbruikte hij zijn macht, dan mocht het volk die terug eisen.
In Frankrijk gingen verlichtingsdenkers nog verder. Rousseau vond dat het volk sowieso de macht moest
hebben. Dit kon alleen als het inspraak had in het bestuur, dus bij democratie. Een ander idee, van Montesquieu, was de driemachtenleer. Hij formuleerde een 'natuurwet' voor de politiek: heeft een iemand alle macht, dan gaat dat altijd fout. Daarom wil hij scheiding van macht in drieën: in wetgevende, rechterlijke en uitvoerende macht.