H13: bijvoeglijk naamwoord



Na deze les weet je:
  • hoe je bijvoeglijke naamwoorden spelt



Spelling - bijvoeglijk naamwoord
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les



Na deze les weet je:
  • hoe je bijvoeglijke naamwoorden spelt



Spelling - bijvoeglijk naamwoord

Slide 1 - Tekstslide


Deze les 
  • Instructie bijvoeglijke naamwoorden
  • Aan de slag!
  • Afsluitende quiz

Spelling - bijvoeglijk naamwoord

Slide 2 - Tekstslide

Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden?

Die gekke Tommy gooide zijn nieuwe iPhone zo in de grijze afvalbak.

Slide 3 - Open vraag


Wat is een bijvoeglijk naamwoord?



Spelling - bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord (bn) zegt iets over een zelfstandig naamwoord (zn).

  • 7B is een leuke klas.
  • Die grappige Jonathan weet het altijd beter.
  • Ons vakantiehuis is prachtig.

Slide 4 - Tekstslide

Schrijf in 1 minuut zoveel mogelijk bijvoeglijke naamwoorden op. GO!!!
timer
1:00

Slide 5 - Tekstslide


Hoe schrijf je een bijvoeglijk naamwoord?



Spelling - bijvoeglijk naamwoord
Vaak komt er een -e achter het woord (verbogen vorm), maar niet altijd (onverbogen vorm).

  • Een leuke klas / De klas is leuk.
  • De grappige jongen / De jongen is grappig.
  • Het prachtige vakantiehuis / Een prachtig vakantiehuis.

Slide 6 - Tekstslide


Wanneer onverbogen? Wanneer verbogen (met -e)?








Spelling - bijvoeglijk naamwoord
Een mooi meisje                      Een mooie jongen

Een groot huis                          Een grote flat

Waarom is dat?

Slide 7 - Tekstslide

Spelling - bijvoeglijk naamwoord
Onverbogen:
  • Na het lidwoord ‘een’ als het woord onzijdig is (een het-woord is)
     Een groot vakantiehuis // Een mooi gerecht
  • Als het bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord staat.
     Die scholier is fantastisch. // Het huis is schitterend.

Verbogen (met -e):
  • Na het lidwoord ‘de’ en ‘het’.
     De grote jongen // Het mooie gerecht
  • Na het lidwoord ‘een’ als het woord mannelijk of vrouwelijk is (een de-woord is).
     Een leuke vriendin // Een fantastische show
  • Als er geen lidwoord voor een woord in het meervoud staat.
     Slimme leerlingen // Grote groepen

Slide 8 - Tekstslide


Hoe schrijf je de verbogen vorm?



Spelling - bijvoeglijk naamwoord
De verbogen vorm:
  • Zet een -e achter het woord: mooi, mooie / fijn, fijne


  • Verdubbel de laatste letter en zet een -e achter het woord: fris, frisse / glad, gladde / wit, witte
  • Haal een a, e, o of u weg en zet een -e achter het woord: traag, trage / leeg, lege / dood, dode / zuur, zure.​
  • Verander een -f in een -v- of een -s in een -z- en zet een -e achter het woord: lief, lieve / naïef, naïeve / grijs, grijze / vlekkeloos, vlekkeloze

Slide 9 - Tekstslide


Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord



Spelling - bijvoeglijk naamwoord
Is het bijvoeglijk naamwoord een materiaal (stof), dan schrijf je het bijna altijd met -en.

  • De gouden beker
  • De papieren versie
  • Het katoenen shirtje
  • De wollen sjaal

Let op: bij stoffen met een naam geleend uit een andere taal is er vaak geen uitgang met -en.

  • De plastic stoel
  • De suède jas
  • De corduroy broek

Slide 10 - Tekstslide


Samen oefenen




Spelling - bijvoeglijk naamwoord
Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

  1. Jerry draagt een (stoer) jasje.
  2. Want hij is een (cool) jongen.
  3. Hij heeft het gekregen van zijn (lief) moeder.
  4. Die (zilver) mouwen zijn echt heel dope.
  5. Ik heb (metaal) velgen gekocht voor mijn racefiets.
  6. In dat (knus) huis woont haar opa.
  7. Het is net een (goud) kooi.
  8. Dat is een (schitterend) verhaal.
  9. Ik krijg er bijna (vochtig) ogen van.



  • Pak pen & papier
  • Noteer de juiste vorm
  • Je hebt 3 minuten de tijd

timer
3:00

Slide 11 - Tekstslide


Samen oefenen




Spelling - bijvoeglijk naamwoord
Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

  1. Jerry draagt een stoer jasje.
  2. Want hij is een coole jongen.
  3. Hij heeft het gekregen van zijn lieve moeder.
  4. Die zilveren mouwen zijn echt heel dope.
  5. Ik heb metalen velgen gekocht voor mijn racefiets.
  6. In dat knusse huis woont haar opa.
  7. Het is net een gouden kooi.
  8. Dat is een schitterend verhaal.
  9. Ik krijg er bijna vochtige ogen van.



Slide 12 - Tekstslide


Aan de slag!




Spelling - bijvoeglijk naamwoord
Lees blz. 54 en maak oefening 1 en 2. 

Slide 13 - Tekstslide

Spelling - bijvoeglijk naamwoord
QUIZ 

Slide 14 - Tekstslide

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Hans en Marije hebben een (groot) probleem.
A
grote
B
groten
C
groote
D
groot

Slide 15 - Quizvraag

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Hij knalde op de (beton) paaltjes.
A
betonne
B
betonnen
C
betonen
D
betone

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Dat (raar) jong heeft mijn stuntstep gestolen.
A
rare
B
raare
C
raren

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Dat is een (prachtig) uitvoering.
A
prachtig
B
prachtigen
C
prachtige

Slide 18 - Quizvraag

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Wat een (bizar) vertoning!
A
bizarre
B
bizar
C
bizare

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Die jongen droeg een (zijde) jurk.
A
zijde
B
zijden

Slide 20 - Quizvraag

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Wat een (gezellig) familie is dat geworden.
A
gezellig
B
gezellige
C
gezelligen

Slide 21 - Quizvraag

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Het was een (druk) bedoening in het Vondelpark.
A
druk
B
druke
C
drukke

Slide 22 - Quizvraag


Dat was 'm!

Nu weet je hoe je bijvoeglijke naamwoorden spelt!




Spelling - bijvoeglijk naamwoord

Slide 23 - Tekstslide