3v H6 Novemberschnee

3v H6 Novemberschnee
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

3v H6 Novemberschnee

Slide 1 - Tekstslide

Herzlich willkommen in der Deutschstunde!

Slide 2 - Tekstslide

Lernziele
Am Ende der Stunde 
- kannst du das Kapitel 10 aus dem Buch Novemberschnee verstehen und Fragen dazu beantworten.
- kannst du die 3. und 4. Fälle anwenden.

Slide 3 - Tekstslide

Planung
  • Novemberschnee - was wissen wir noch?
  • Lesen Kapitel 10
  • Grammatik 3. 4. Fälle -was wissen wir noch?
  • Sprechen p, t, k ?
  • Gimkit ?

Slide 4 - Tekstslide

timer
5:00

Slide 5 - Tekstslide

Kapitel 10  Novemberschnee

Slide 6 - Tekstslide

timer
15:00

Slide 7 - Tekstslide

der- en ein-Gruppe
in de 3e en 4e naamval

Slide 8 - Tekstslide

Satzglieder bestimmen  (ontleden)

Der Lehrer gibt dem Schüler die Note.

Slide 9 - Tekstslide

Na de voorzetsels durch, für, ohne, um, bis, gegen en bij lijdend voorwerp komt de ____ naamval.
A
1de
B
2de
C
3de
D
4de

Slide 10 - Quizvraag

Na de voorzetsels aus, bei, mit nach, seit, von, zu en bij een medewerkende voorwerp komt de ____ naamval.
A
1de
B
2de
C
3de
D
4de

Slide 11 - Quizvraag

Wie findest du (het) Idee (v)?
A
das
B
der
C
dem
D
die

Slide 12 - Quizvraag

Ich habe dich mit (de) Hund (m) gesehen.
A
dem
B
der
C
den
D
die

Slide 13 - Quizvraag

Das Buch ist für (de) Mann.
A
der
B
den
C
das
D
dem

Slide 14 - Quizvraag

Zu (het) Haus gehört ein großer Garten.
A
dem
B
der
C
den
D
die

Slide 15 - Quizvraag

Er hat was gegen (haar) Vorschlag (m).
A
ihr
B
ihre
C
ihres
D
ihren

Slide 16 - Quizvraag

Er bekam ein Kompliment von (zijn) Lehrerin.
A
sein
B
seiner
C
seinem
D
seine

Slide 17 - Quizvraag

Du musst um (het) Gebaüde (o) laufen.
A
das
B
dem
C
den
D
die

Slide 18 - Quizvraag

Simon und Leila gehen nach (de) Großeltern ins Haus.
A
dem
B
der
C
den
D
die

Slide 19 - Quizvraag

Wir haben gegen (jouw) Mannschaft (v) verloren.
A
dein
B
deine
C
deiner
D
deinem

Slide 20 - Quizvraag

Sprechen
Seite 112
Aufgabe 29 und 30

Slide 21 - Tekstslide

Herzlich willkommen in der Deutschstunde!

Slide 22 - Tekstslide

Lernziele
Am Ende der Stunde 
- kannst du einen Text zum Thema ACTION verstehen und Fragen dazu beantworten.
- kannst du die Wechselpräpositionen anwenden.

Slide 23 - Tekstslide

Planung
  • Thema Action
  • Lesen S. 102
  • Grammatik S 106 keuzevoorzetsels
  • Gimkit ?

Slide 24 - Tekstslide

An die Arbeit!
Was?
Kapitel 6:
Lesen: 102 Aufgabe 15
Wie?
individuell,  still
Wie lange?
10 Minuten
Hilfe?
die ersten 5 Min keine Hilfe. Denk nach
Fertig?
Wörter lernen mit Slim stampen
timer
10:00

Slide 25 - Tekstslide

An die Arbeit!
Was?
Kapitel 6:
Grammatik 106 Aufgabe 18, 19, 20
Wie?
flüstern
Wie lange?
10 Minuten
Hilfe?
ihr dürft leise überlegen
Fertig?
Wörter / Grammatik lernen mit Slim stampen
timer
10:00

Slide 26 - Tekstslide

Keuzevoorzetsels:
Welke vraag kun je stellen voor de Dativ (3e naamval)? [meerdere antwoorden]

A
Wohin?
B
Wann?
C
Wo?
D
Warum?

Slide 27 - Quizvraag

Keuzevoorzetsels:
Welke vraag kun je stellen voor de Akkusativ (4e naamval)?
A
Wohin?
B
Wann?
C
Wo?
D
Warum?

Slide 28 - Quizvraag

De theorie

Slide 29 - Tekstslide

Keuzevoorzetsels 
an
aan/op (alleen bij dagen)
auf
op
hinter
achter
neben
naast
in 
in/binnen
über
over
unter
onder
vor
voor 
zwischen
tussen

Slide 30 - Tekstslide

De keuzevoorzetsels kunnen zowel een Dativ (3e naamval) of een Akkusativ (4e naamval) zijn. Maar wanneer maak je gebruik dan de Dativ en wanneer van de Akkusativ?

Slide 31 - Tekstslide

3e naamval
Dativ = rust, ergens zijn.

Je kunt de vraag: Wo (waar)? stellen


Die Zeitung liegt auf dem Tisch. 
4e naamval
Akkusativ = beweging, ergens heen. 

Je kunt de vraag: Wohin (waarheen)? stellen

Sie wirft die Zeitung auf den Tisch (m). 

Slide 32 - Tekstslide

üben, üben, üben

Slide 33 - Tekstslide

Vul in.
Das Auto steht vor d...…. Garage (v)

Slide 34 - Open vraag

Antwoord + uitleg:
Vertaald: De auto staat vor d.... garage (v).
vor (voor) = keuzevoorzetsel
Het werkwoord 'staat' is geen beweging. Je kunt vragen 'waar'? Dus 3e naamval (Dativ) vrouwelijk.

Dus: Das Auto steht vor der Garage (v)

Slide 35 - Tekstslide

Vul in.
Das Heft fällt auf d...…...Boden (m).

Slide 36 - Open vraag

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Het schrift valt op de grond.
op = keuzevoorzetsel
Het werkwoord 'vallen' is een beweging.
Dus 4de naamval (akkusativ) mannelijk.

Dus: Das Heft fällt auf den Boden (m).


Slide 37 - Tekstslide

Das Buch liegt auf d... Tisch(m).
A
dem
B
den

Slide 38 - Quizvraag

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Het boek ligt op de tafel.
op = keuzevoorzetsel
Je kunt vragen 'waar'? 
Antwoord: ligt op de tafel. Dus 3e naamval (Dativ).

Dus: Das Buch liegt auf d... Tisch (m).

Slide 39 - Tekstslide

Das Bild hängt an d.... Wand (v).
A
die
B
der

Slide 40 - Quizvraag

Antwoord + uitleg:
Vertaald: De foto hangt aan de muur.
an (aan) = keuzevoorzetsel
Je kunt vragen 'waar'? Antwoord: aan de muur. 
Dus 3e naamval (Dativ) vrouwelijk.

Dus: Das Bild hängt an der Mauer (v).

Slide 41 - Tekstslide

Vul in.
Ich lege deinen Schlüssel auf d... Tisch (m).

Slide 42 - Open vraag

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Ik leg jouw sleutel op de tafel.
auf (op) = keuzevoorzetsel
Het gaat hier om een beweging (iets neer leggen). 
Dus 4e naamval (Akkusativ)

Dus: Ich lege deinen Schlüssel auf den Tisch.


Slide 43 - Tekstslide

Vul in.
Stehst du immer so lange vor d.... Spiegel (m)?

Slide 44 - Open vraag

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Sta jij altijd zo lang voor de spiegel?
vor (voor) = keuzevoorzetsel
Je kunt vragen 'Waar?', zich bevinden, dus 3e naamval (Dativ)

Dus: Stehst du immer so lange vor dem Spiegel?

Slide 45 - Tekstslide

Vul in.
Ich warte (voor de) Apotheke (v).

Slide 46 - Open vraag

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Ik wacht voor de apotheek.
vor (voor) = keuzevoorzetsel
Je kunt vragen 'Waar?'. Dus 3e naamval.

Dus: Ich warte (voor de) Apotheke (v).
1de naamval -> die (1)                 der (3).
Antwoord: Ich warte vor der Apotheke (v).


Slide 47 - Tekstslide

Vul in.
Mein Opa setzt sich (op de) Bank (v) im Park.

Slide 48 - Open vraag

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Mijn opa gaat op de bank in het park zitten.
auf (op) = keuzevoorzetsel
'gaan zitten' is een beweging. Dus 4e naamval.

Dus: Mein Opa setzt sich (op de) Bank (v) im Park.
1de naamval -> die (1)                 die (4).
Antwoord: Mein Opa setzt sich auf die Bank (v) im Park.


Slide 49 - Tekstslide

Slide 50 - Video