Voornaamwoorden: persoonlijk, bezittelijk, aanwijzend en betrekkelijk

Voornaamwoorden
Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Aanwijzend voornaamwoord
Betrekkelijk voornaamwoord
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Voornaamwoorden
Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Aanwijzend voornaamwoord
Betrekkelijk voornaamwoord

Slide 1 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord
Persoonlijk voornaamwoord: duidt een persoon of ding aan.
- Ik ben docent. 
- Hij is erg cool.
- Ik mag jullie erg graag.
- Die vriend van jou.

Slide 2 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord: duidt het bezit aan van iemand. Het staat altijd voor het zelfstandig naamwoord!
- Het is mijn bal.
- Dat is haar trui.
- Dit is jouw pen.

Slide 3 - Tekstslide

Ken ik ... niet ergens van?
A
jou
B
jouw

Slide 4 - Quizvraag

Het is ook in ... belang dat je meewerkt.
A
jou
B
jouw

Slide 5 - Quizvraag

Ik laat ... niet langer wachten.
A
jou
B
jouw

Slide 6 - Quizvraag

... verhaal slaat echt nergens op.
A
Jou
B
Jouw

Slide 7 - Quizvraag

Ik heb jou/jouw een mooie kaart gestuurd.
A
jou
B
jouw

Slide 8 - Quizvraag

De mensen op de voorste rij kunnen de conversatie wellicht beter volgen dan ons/ wij
A
ons
B
wij

Slide 9 - Quizvraag

Wij zijn op zoek naar een handige jongen zoals jij/ jou.
A
jij
B
jou

Slide 10 - Quizvraag

Hun/ Ze vinden het moeilijk de beslissing van de scheidsrechter te accepteren.
A
hun
B
ze

Slide 11 - Quizvraag

Noteer het bezittelijk voornaamwoord:
Ik had al voorspeld dat jouw plan zou mislukken.

Slide 12 - Open vraag

Noteer het bezittelijk voornaamwoord:
We hebben allemaal ons best gedaan.

Slide 13 - Open vraag

Noteer het bezittelijk voornaamwoord:
Hun woorden hebben veel indruk op mij gemaakt.

Slide 14 - Open vraag

Aanwijzend voornaamwoord
--> Staat direct vóór het zelfstandig naamwoord waar het naar verwijst!

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Noteer van de volgende zinnen de aanwijzende voornaamwoorden en de woorden waarnaar het aanwijzend voornaamwoord verwijst.


In de vakantie gaan we weer naar die leuke camping.

Slide 18 - Tekstslide

Noteer van de volgende zinnen de aanwijzende voornaamwoorden en de woorden waarnaar het aanwijzend voornaamwoord verwijst.

 Deze schoenen lopen veel beter dan mijn oude gympen.

Slide 19 - Tekstslide

Noteer van de volgende zinnen de aanwijzende voornaamwoorden en de woorden waarnaar het aanwijzend voornaamwoord verwijst.

Toevallig hebben mijn vriendin en ik vandaag dezelfde trui aan.

Slide 20 - Tekstslide

Vul in de zinnen een passend aanwijzend voornaamwoord in.

NPO zendt iedere week …… interessante documentaire uit.

Slide 21 - Tekstslide

Vul in de zinnen een passend aanwijzend voornaamwoord in.


 Niemand had …... uitslag verwacht voor ze begonnen aan de
wedstrijd. 

Slide 22 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
--> Staat achter het woord waarnaar het verwijst (= antecedent). Het antecedent kan ook een hele zin zijn!

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

De en die
Die verwijst naar de-woorden en meervoudsvormen
De konijntjes die zijn geboren, leven gelukkig nog steeds.
De kat die we thuis hebben vindt het nestje ook erg interessant.

Dat verwijst naar het-woorden en naar een hele voorgaande zin.
Het moederkonijn dat de jonkies voedt, krijgt nu extra veel voer.
Ze heeft drie kleintjes. Dat vind ik heel erg leuk.

Slide 25 - Tekstslide

Antecedent
Het antecedent is het woord, het zinsdeel of de zin waar het betrekkelijk voornaamwoord naar verwijst.

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Wat
Wat verwijst naar onbepaalde woorden overtreffende trappen en hele zinnen.

Alles wat ik doe is verkeerd!
Ik vind dit het mooiste wat ik ooit heb gezien.
Sjors wil voetballen, wat ik geen goed idee vind.

Slide 28 - Tekstslide

Ingesloten antecedent
Soms staat het antecedent niet in de voorgaande zin, maar zit het 'ingesloten' in het betrekkelijk voornaamwoord zelf.

Wat je zegt, ben je zelf! (datgene wat)
Wie niet weg is, is gezien! (degene die)

Slide 29 - Tekstslide

Noteer alle betrekkelijke voornaamwoorden uit de volgende zinnen.

De schriftelijke overhoring die we gisteren kregen, was onverwacht.

Slide 30 - Tekstslide

Noteer alle betrekkelijke voornaamwoorden uit de volgende zinnen.

De school bleef dicht vanwege de sneeuwval, wat iedereen erg leuk vond.

Slide 31 - Tekstslide

Noteer alle betrekkelijke voornaamwoorden uit de volgende zinnen en
geef ook aan wat het antecedent is.

De wekker die ik gekocht heb gaat altijd te vroeg.

Slide 32 - Tekstslide

Noteer alle betrekkelijke voornaamwoorden uit de volgende zinnen en
geef ook aan wat het antecedent is.

De zangeres die ‘Bad Guy’ zong won op haar achttiende al een Grammy, iets wat ze nooit had verwacht.

Slide 33 - Tekstslide

Noteer alle betrekkelijke voornaamwoorden uit de volgende zinnen en
geef ook aan wat het antecedent is.


Wat is het gekste wat je ooit hebt gedaan?

Slide 34 - Tekstslide

Noteer alle betrekkelijke voornaamwoorden uit de volgende zinnen en
geef ook aan wat het antecedent is.

Wie het weet, mag de vraag beantwoorden.

Slide 35 - Tekstslide

Vul in de zinnen een passend betrekkelijk voornaamwoord in. 

Het souvenirtje ….….. we gekocht hadden, was tijdens de reis kapot gegaan.

Slide 36 - Tekstslide

Vul in de zinnen een passend betrekkelijk voornaamwoord in. 


Dat is het grappigste………… ik in lange tijd gehoord heb.

Slide 37 - Tekstslide

Vul in de zinnen een passend betrekkelijk voornaamwoord in. 

De trein ………… al tien minuten vertraging had, reed vervolgens ook niet meer verder. 

Slide 38 - Tekstslide

Aan de slag
Les 5
Opdracht 5 en opdracht 1 

Slide 39 - Tekstslide