HV1 les 14 week 15-1 P3 voornaamwoorden betr aanw


Welkom 
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les


Welkom 

Slide 1 - Tekstslide

Toetsen

Grammatica vrijdag 19 april = een les later


Leesvaardigheid vrijdag 31 mei

Slide 2 - Tekstslide

Te behandelen grammatica Kern P3
Taalkundig ontleden
H5 Grammatica in talen 
H6 Zelfstandig naamwoord, lidwoord, bijvoeglijk naamwoord 
H7 Werkwoordsvormen 
H35 Voornaamwoorden (persoonlijk, betrekkelijk, bezittelijk, aanwijzend) 
H36 Bijwoord & voorzetsel 

Redekundig ontleden
H20 Persoonsvorm & onderwerp 
H21 Soorten werkwoorden en werkwoordelijk gezegde 
H22 Lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp 
H37 Voorzetselvoorwerp & bijwoordelijke bepaling 

oefentoets & oefenbladen

Slide 3 - Tekstslide

Vandaag

Stil lezen
H35 voornaamwoorden
Zelfstandig werken



Slide 4 - Tekstslide

Stil lezen
timer
10:00

Slide 5 - Tekstslide

Lesdoelen
Je leert hoe je de volgende woordsoort herkent in een zin:

de voornaamwoorden

Slide 6 - Tekstslide

Herhaling vorige les

Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord

Vertel.....

Slide 7 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord 
Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon, een groep personen of voorwerpen. 

Slide 8 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord 

  • Het meisje heeft een jurk gekocht. 

  • Zij heeft een jurk gekocht.
  • Die jurk is van haar
  • Het is haar jurk. Let op: hier is het dus bezittelijk!

Slide 9 - Tekstslide

Persoonlijk/bezittelijk voornaamwoord

Zij gaan in februari trouwen.
Mijn broer is twee jaar ouder dan ik.
Jij daar, kom eens hier!

Mijn buurman heeft het van mij gehoord.
Zij stuurt vanmiddag de verslagen.
Kiest hij jou of mij?


Slide 10 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord 
  • Een bezittelijk voornaamwoord geeft een bezit aan. 
  • Haar opa

  • Een bezittelijk vnw. staat bijna altijd voor een zelfstandig naamwoord. 
  • Zijn appel

Slide 11 - Tekstslide

Schrijfwijze bezittelijk vnw. 

Vervang het woordje jou door mij. 

  • Dat is toch jouw laptop? Dat is toch mijn laptop.
  • Daar staat uw bureau. Daar staat mijn bureau.
  • Die laptop is van jou. Die laptop is van mij

Slide 12 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord
  • Deze, die, dit, dat, zulke, zo'n
  • de-woorden> deze en die
de auto, deze of die auto

  • het-woord> dit en dat
het huis, dit huis of dat huis
  • meervoud> deze en die

Slide 13 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord 
Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst terug naar een woord / groep woorden / zin ervoor.

Bijvoorbeeld:
  • Het boek dat ik lees is, geschikt voor iedereen die graag leest.

Slide 14 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord 
Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst terug naar een woord/woordgroepje wat er vlak voor staat. 

Zo'n woord/woordgroepje noem je het antecedent.

Slide 15 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord 
  • De belangrijkste betrekkelijke voornaamwoorden zijn: die (bij de-woorden) en dat (bij het-woorden).


Slide 16 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord 

Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst terug naar een woord / groep woorden / zin ervoor. Waarnaar het betrekkelijk voornaamwoord verwijst = antecedent.


  • Waar is de hond die hij geweldig vond?


Slide 17 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord 
Let op! De woorden die en dat kunnen zowel een betrekkelijk voornaamwoord als een aanwijzend voornaamwoord zijn.

Als het die en dat kunt vervangen door deze en die is het geen betrekkelijk voornaamwoord, maar een aanwijzend voornaamwoord. 

Slide 18 - Tekstslide

Huiswerk nakijken
H36 opdr. 1 t/m 3
H36 opdr. 6 en 8
H35 opdr. 1 en 2

Slide 19 - Tekstslide

Huiswerk 


Maken H35 opdr. 5 t/m 8

Slide 20 - Tekstslide

Aan de slag
Je gaat aan de slag met het huiswerk.

Hoe? Je gaat zelfstandig aan de slag met de opdrachten, maar je mag zachtjes overleggen met je buur.

Ben je klaar? Schrijf een verhaaltje van 10 zinnen met de volgende onderdelen: 
persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde, onderwerp, lijdend voorwerp,  meewerkend voorwerp en voorzetselvoorwerp.


Slide 21 - Tekstslide

Zijn voor jou de lesdoelen behaald
Ik kan uitleg geven over de onderstaande voornaamwoorden:

- persoonlijk
- bezittelijk
- aanwijzend
- betrekkelijk

Vertel......



Slide 22 - Tekstslide

Volgende les


Oefenbladen

Slide 23 - Tekstslide