Fragewort WER

Programm
Hausaufgabe
Grammatik [WER und Personalpronomen]
Aufgaben machen
Lesen [Examentext] 

1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Programm
Hausaufgabe
Grammatik [WER und Personalpronomen]
Aufgaben machen
Lesen [Examentext] 

Slide 1 - Tekstslide

Personalpronomen
selbstständig arbeiten
Seite 34/35 
Nr. 12 und 13
10 Minuten

Fertig? Grammatik Handbuch Nr. 25 lesen

Slide 2 - Tekstslide

WER?
Het vraagwoord wer verwijst naar personen. Het kan in vier naamvallen staan en heeft vormen die lijken op die van der. Het geslacht en enkel- of meervoud van de persoon / personen naar wie wer verwijst, maakt geen verschil. Na wer (1e naamval) staat het werkwoord in het enkelvoud. 
1e Wer?          Wer wohnt in diesem Haus?       Wie woont in dit huis?       Wie wonen in dit huis? 
2e Wessen? Wessen Jacke ist das?                   Wiens jas is dat? 
3e Wem?      Mit wem gehst du ins Kino?                  Wem hast du die Blumen gegeben?                                                      Met wie ga je naar de bioscoop?        Aan wie heb je de bloemen gegeven? 
4e Wen?        Wen hast du alles eingeladen?                         Gegen wen habt ihr gespielt?                                                    Wie heb je allemaal uitgenodigd?                   Tegen wie hebben jullie gespeeld?

Slide 3 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord in de juiste naamval:
Für w.... hast du diese Geschenke gekauft?
A
wer
B
wen
C
wem
D
wessen

Slide 4 - Quizvraag

Ich kaufe ein Buch für....
A
er
B
wir
C
ihn
D
ich

Slide 5 - Quizvraag

…………… hat er das Buch gegeben?

A
wer
B
wessen
C
wem
D
wen

Slide 6 - Quizvraag

…………… hat keine Lust auf Eis?

A
wer
B
wessen
C
wem
D
wen

Slide 7 - Quizvraag

Ich habe dich gefragt, …………… Bücher du gelesen hast?

A
wer
B
wessen
C
wo
D
wie

Slide 8 - Quizvraag

Wollen wir nicht wissen, …………… solche schönen Zeichnungen macht?
A
wer
B
wessen
C
wem
D
wen

Slide 9 - Quizvraag

7. Weißt du, mit …………… der Mann dort redet?

A
wer
B
wessen
C
wem
D
wen

Slide 10 - Quizvraag

8. Clara wollte nicht sagen, …………… sie liebt.

A
wer
B
wessen
C
wem
D
wen

Slide 11 - Quizvraag

Hausaufgabe
Examentext
Seite 35 Nr. 15

Slide 12 - Tekstslide