Grammatik G+H Personalpronomen/WER

Programm
Grammatik:
Personalpronomen
Fragewort WER
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Programm
Grammatik:
Personalpronomen
Fragewort WER

Slide 1 - Tekstslide

Das Personalpronomen
Im 1., 3. oder 4. Fall:


Slide 2 - Tekstslide

Personalpronomen

Slide 3 - Tekstslide

Het persoonlijk voornaamwoord u in de 4e naamval is?
A
sie
B
Sie
C
euch
D
ihn

Slide 4 - Quizvraag

Het persoonlijk voornaamwoord jij in de 3e naamval is?
A
du
B
dich
C
ihr
D
dir

Slide 5 - Quizvraag

Het persoonlijk voornaamwoord het in de 3e naamval is?
A
es
B
ihm
C
mir
D
sie

Slide 6 - Quizvraag

Het persoonlijk voornaamwoord jullie in de 1ste naamval is?
A
ihr
B
euch
C
Ihnen
D
euer

Slide 7 - Quizvraag

Kennst (jij)..... (hem) .....?
A
du - ihn
B
du - ihm
C
dir - ihn
D
dich - ihm

Slide 8 - Quizvraag

Haben (u) ..... (haar) .... gesehen?
A
sie - ihr
B
Sie - er
C
Sie - sie
D
sie - sie

Slide 9 - Quizvraag

(Jullie) .... seid bei (hun).....
A
Ihr - euch
B
Ihr - ihnen
C
Sie - euch
D
Sie - sie

Slide 10 - Quizvraag

(Het) ..... ist gut für (jou)
A
Das - du
B
Es - dir
C
Est - du
D
Es - dich

Slide 11 - Quizvraag

Das Fragewort
Wer?

Du kannst das Fragewort Wer in den 4 Fällen benutzen.

Bitte Handbuch 25 Seite 31 aufschlagen!

Slide 12 - Tekstslide

WER?
  1. Wer verwijst naar personen. 
  2. Vier naamvallen. 
  3. Vormen die lijken op die van der. 
  4. Geen onderscheid tussen geslacht van het onderwerp. 
  5. Na Wer (1e naamval) staat het werkwoord in het enkelvoud. 

Slide 13 - Tekstslide

WER?
1e Wer?            Wer wohnt in diesem Haus?          Wie woont/wonen in dit huis?

2e Wessen?   Wessen Jacke ist das?                     Wiens jas is dat?

3e Wem?         Mit wem gehst du ins Kino?            Wem gibst du die Blumen? 
                            Met wie ga je naar de bioscoop?  Aan wie geef je de bloemen?

4e Wen?          Wen hast du eingeladen?     Gegen wen habt ihr gespielt? 
                             Wie heb je uitgenodigd?     Tegen wie hebben jullie gespeeld?

Slide 14 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord in de juiste naamval:
Für w.... hast du diese Geschenke gekauft?
A
wer
B
wen
C
wem
D
wessen

Slide 15 - Quizvraag

Ich kaufe ein Buch für....
A
er
B
wir
C
ihn
D
ich

Slide 16 - Quizvraag

…………… hat er das Buch gegeben?

A
wer
B
wessen
C
wem
D
wen

Slide 17 - Quizvraag

…………… hat keine Lust auf Eis?

A
wer
B
wessen
C
wem
D
wen

Slide 18 - Quizvraag

Ich habe dich gefragt, …………… Bücher du gelesen hast?

A
wer
B
wessen
C
wen
D
wem

Slide 19 - Quizvraag

Wollen wir nicht wissen, …………… solche schönen Zeichnungen macht?
A
wer
B
wessen
C
wem
D
wen

Slide 20 - Quizvraag

7. Weißt du, mit …………… der Mann dort redet?

A
wer
B
wessen
C
wem
D
wen

Slide 21 - Quizvraag

8. Clara wollte nicht sagen, …………… sie liebt.

A
wer
B
wessen
C
wem
D
wen

Slide 22 - Quizvraag