Redactiesommen 1

1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenBasisschoolGroep 7

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Startklaar 
       
       Pak je cromebook / laptop 
       Pak je multomap, pen
       Zet je telefoon in je zakkie
       Stop je telefoon in je tas
      
timer
2:30

Slide 2 - Tekstslide

Inhoud van de les
Terug naar de vorige les
Tafelblad 3 minuten
Opgaven maken / Instructie / Theorie
Aan de slag
Nabespreking
Exit ticket

Slide 3 - Tekstslide

Wat hebben we de vorige les gedaan?

Slide 4 - Woordweb

Tafelblad 
timer
3:00

Slide 5 - Tekstslide

Leerdoelen
* Aan het einde van de les ...
* Aan het einde van de les weet ik hoe ik van kg naar gram kan berekenen
* Aan het einde van de les kan ik vertellen wat 50% is
* Aan het einde van de les kan ik vertellen wat een schaal betekent op een kaart
* Aan het einde van de les kan ik vertellen wat 1/5 deel is van iets

Slide 6 - Tekstslide

1. Op de weegschaal staat 2400 gram. Hoeveel kilogram is dit?
A
240 kg
B
2,4 hg
C
24 kg
D
2,4 kg

Slide 7 - Quizvraag

Som 1
Op de weegschaal staat 2400 gram. Hoeveel kilogram is dit?
Het antwoord: 2,4 kilogram 

Slide 8 - Tekstslide

som 2
Er is door een tekenaar een weg getekend. De schaal is 1 cm: 60 m. Op de tekening is de weg 7 cm. Hoelang is de weg in het echt?

Slide 9 - Tekstslide

2. Er is door een tekenaar een weg getekend. De schaal is 1 cm: 60 m. Op de tekening is de weg 7 cm. Hoelang is de weg in het echt?
A
480 cm
B
420 m
C
240 cm
D
240 m

Slide 10 - Quizvraag

som 3
3. Sonny gaat koekjes bakken. Om 12 koekjes te bakken heb je 4 schepjes suiker nodig. Sonny wil 120 koekjes bakken. Hoeveel schepjes suiker heeft ze nodig?

Slide 11 - Tekstslide

3). Sonny gaat koekjes bakken. Om 12 koekjes te bakken heb je 4 schepjes suiker nodig. Sonny wil 120 koekjes bakken. Hoeveel schepjes suiker heeft ze nodig?
A
400
B
40
C
250
D
25

Slide 12 - Quizvraag

4) Mevr. Meewis koopt een camper voor 2000 euro.
Zij betaalt alleen met briefjes van 20.
Hoeveel briefjes moet hij geven?

Slide 13 - Woordweb

som 5
In de klas van Lara zitten 20 kinderen.      
1/5 van de kinderen zijn ouder dan 16. 
Hoeveel kinderen zijn dat?


Slide 14 - Tekstslide

5. In de klas van Lara zitten 20 kinderen.
1/5 van de kinderen zijn ouder dan 16.
Hoeveel kinderen zijn dat?
A
4
B
44
C
4,4
D
5

Slide 15 - Quizvraag

som 6
De eigenaar van een groente - en fruitwinkel verkoopt in 1 kwartaal 1899 kisten nectarines, 799 kisten bosbessen en nog 899 kisten aardbeien. Hoeveel kisten heeft hij in totaal verkocht dat kwartaal?

Reken eerst zelf uit. Leg uit aan de klas....

Slide 16 - Tekstslide

som 6
De eigenaar van een groente - en fruitwinkel verkoopt in 1 kwartaal 1899 kisten nectarines, 799 kisten bosbessen en nog 899 kisten aardbeien. Hoeveel kisten heeft hij in totaal verkocht dat kwartaal?
Het antwoord: 3597 kisten

Slide 17 - Tekstslide

7) In een ijskraam worden ijsjes van 0,60 euro verkocht. Ahmed koopt voor 20 kinderen een ijsje. Hoeveel euro moet hij betalen?
A
28
B
20
C
12
D
13

Slide 18 - Quizvraag

8) Jessy gaat 4 weken op vakantie in Zwitserland. 1/2 van de tijd gaat hij naar een camping.
Hoeveel dagen is hij op de camping?

Slide 19 - Open vraag

som 9
Nigel neemt 10 frikadellenbroodjes mee naar school. Voor schooltijd heeft hij er al 5 op. Hoeveel procent heeft hij dan al op?

Slide 20 - Tekstslide

10) Er valt op een regenachtige dag wat motregen.
Er valt 0,1 millimeter per uur.
Hoeveel millimeter is er gevallen na 10 uur?
A
10
B
1
C
100
D
0,01

Slide 21 - Quizvraag

som 11
Francheska verdeelt een stuk touw van 0,9 meter in 9 even lange stukken. Hoeveel centimeter wordt ieder stuk?


Slide 22 - Tekstslide

som 11
Francheska verdeelt een stuk touw van 0,9 meter in 9 even lange stukken. Hoeveel centimeter wordt ieder stuk?
Het antwoord: 10 centimeter

Slide 23 - Tekstslide

som 12
Voor de verjaardag van hun oom kopen Lisandy, Djamilla, Silvana en Lina een dure pen van 156 euro. Ze verdelen de kosten eerlijk. Wat moeten ze per persoon betalen?
Het antwoord: 39 euro

Hoe kom ik op dit antwoord?

Slide 24 - Tekstslide

13) Bij een voorstelling verkochten ze bij de kassa 345 kaarten
en vooraf via internet 267 kaarten.
In totaal waren er 895 kaarten.
Hoeveel kaarten zijn er niet verkocht?
A
283
B
678
C
134
D
985

Slide 25 - Quizvraag

som 14

Slide 26 - Tekstslide

14) Op de weegschaal staat 5,131 kg. Hoeveel gram is dit?

Slide 27 - Open vraag

som 15
Op een school zijn 80 mensen. 25 % van hen heeft een laptop bij zich. Hoeveel mensen hebben een laptop bij zich?
Het antwoord: 20 mensen

Hoe kom ik op dit antwoord?

Slide 28 - Tekstslide

Heb ik mijn leerdoel behaald?
Aan het einde van de les ...
-  weet ik hoe ik van kg naar gram kan berekenen
-  weet ik hoe ik van g naar kilogram kan berekenen
-  kan ik vertellen wat 50% is
-  kan ik vertellen wat een schaal betekent op een kaart
-  kan ik vertellen wat 1/5 deel is van iets.

Slide 29 - Tekstslide

Welk cijfer geef ik mijzelf en de meester? Waarom?
Klik op de spinner
Formatief evalueren

Slide 30 - Tekstslide

Nu maken , thuis afmaken
                      

                      Het werkblad  : Romeinse cijfers

Slide 31 - Tekstslide