Present Simple, Past Simple, Adjectives and Adverbs

Welkom!
Engels, 19-04-2020
Grammatica
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Engels, 19-04-2020
Grammatica

Slide 1 - Tekstslide

Do you have plans for the holidays? (write down one full sentence)

Slide 2 - Open vraag

Lesson Goals
  • You know how to use Present Simple
  • You know how to use Past Simple

  • You know the basics of Adverbs and Adjectives  

Slide 3 - Tekstslide

What do you remember about
Present Simple

Slide 4 - Open vraag

Present Simple
  • I/you/we/they + hele werkwoord
  • SHIT- rule
  • He/she/it + hele werkwoord + s of woorden die ervoor in de      plaats komen

               I always help the customers
               She always helps the customers

Slide 5 - Tekstslide

When to use Present Simple
Om aan te geven dat iets vaak of altijd gebeurt:
I always go to school by bike.
Bij feiten:
Ice floats on water.


Bij gewoontes die worden aangegeven met woorden zoals: Always, usually, never en every weekend:
She studies every weekend.

Maar ook waarbij je je zintuigen gebruikt: See, smell, hear en taste:
We hear the engine of a car.

Ontkennend/ Vragend?
I, you = Don't / Do
Do you ride a horse?

SHIT = Doesn't / Does
She doesn't ride a horse


Slide 6 - Tekstslide

What do you remember about the Past Simple?

Slide 7 - Open vraag

Past Simple 
Regelmatige werkwoorden:
 
Hele werkwoord + ed
I walked to school yesterday

Onregelmatige werkwoorden:

2e rij past simple
I ate an apple yesterday

Don't : I eated an apple yesterday


Slide 8 - Tekstslide

When do you use the past simple?

Je gebruikt de past simple wanneer iets in het verleden is gebeurd en afgerond
 
Ontkenning of vragend?
Did / Didn't
  
Did you do that?
He didn't do that


Slide 9 - Tekstslide

Worksheet
  • Op het bord komt de Worksheet
  • Maak een bestand of pak een A4'tje
  • Maak 'Past Simple Worksheet'
  • Deze hoef je niet in te leveren

Slide 10 - Tekstslide

Weten jullie al wat 'Adjectives' zijn?
Eventueel de vertaling?

Slide 11 - Open vraag

Adjectives
  • 'Adjectives' beschrijven 'nouns'.
  • Example: the yellow house.

  • Only for nouns! Not for verbs!

Slide 12 - Tekstslide

Give me one (or more) sentence(s) with an adjective!

Slide 13 - Open vraag

Weten jullie al wat 'Adverbs' zijn?
Eventueel de vertaling?

Slide 14 - Open vraag

Adverbs
  • Adverbs beschrijven: 
                     1. Verbs: The man sings loudly.
                     2. Adjectives: The man is very tall.
                    (3. Another adverbs: Ended too quickly.)
  • Adverbs eindigen vaak op 'y'.  Natuurlijk zijn er   uitzonderingen op deze regel, zoals: fast, too etc.
                                                          

Slide 15 - Tekstslide

Give me one (or more) sentence(s) with one or two adverbs.

Slide 16 - Open vraag

Slide 17 - Link

Are there questions?
  • About the Present Simple?
  • About the Past Simple?
  • About the Adjective?
  • About the Adverb? 

Slide 18 - Tekstslide

Homework
  • Go to Teams
  • Click on 'Engels'
  • Go to 'Bestanden' 
  • Click on 'Adjective vs Adverb Worksheet'.

  • Hand this in for this week's assignment.

Slide 19 - Tekstslide