Bijles Jort 1

Hi!
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hi!

Slide 1 - Tekstslide

Planning
- Past continuous
- Can & Be able to
- Negative questions

Volgende keer:
- Present perfect
- Future toekomende tijd
- Used to

Slide 2 - Tekstslide

WAT WEET JE NOG OVER DE PAST CONTINUOUS?

Slide 3 - Open vraag

Slide 4 - Tekstslide

DUS:
WAS/WERE (NOT) + -ING

Slide 5 - Tekstslide

SCHRIJF DE HELE ZIN:
WE ...... SWIMMING WHILE YOU ..... PLAYING VOLLEYBALL.

Slide 6 - Open vraag

I ..... WALKING HOME WHEN I SAW THE CAR ACCIDENT.

Slide 7 - Open vraag

WHILE HE ...... (CLEAN) THE HOUSE, WE ...... (COOK)

Slide 8 - Open vraag

Can, could & be able to
Can: to say something is possible or that someone has the ability to do something.
Negative = can't/cannot
Past / more formal: could

I can see the beach from this window.
Can you speak English?

Slide 9 - Tekstslide

Could (vaak kan/kunnen)
Soms gebruiken we could als verleden tijd voor can, met name bij deze werkwoorden:
see, smell, hear, understand, remember, feel, taste
When I went into the house, I could smell burning.

Of we gebruiken het wanneer iemand iets algemeens kon, zoals zwemmen:
I could swim very well.

Slide 10 - Tekstslide

Be able to (zou kunnen)
Als je het hebt over iemand die iets gedaan heeft in een specifieke situatie, gebruik je be able to
"They didn't want to play basketball but in the end we were able to persuade them"

De negatieve vorm van could (couldn't) is in alle situaties goed
"My sister couldn't play soccer"
"I tried hard but I couldn't persuade her to play soccer"

Slide 11 - Tekstslide

Vertalen:
Ik wou dat ik u kon helpen (wou = wish)

Slide 12 - Open vraag

Welke vorm gebruik je in deze zin?
..... you do that for me, please?
A
could
B
are able
C
can
D
cannot

Slide 13 - Quizvraag

Welke vorm gebruik je hier?
I missed my train, but luckily I .... to get a lift
A
could
B
can
C
was able to
D
couldn't

Slide 14 - Quizvraag

Negative questions
Dat zijn vragen met NOT:
"Aren't you invited?" "Haven't you been to France?" "Shouldn't you be at school now?"
Worden gebruikt om iets uit te drukken, bijvoorbeeld verrassing, irritatie of een suggestie.
"Why isn't he here?" (irritatie) "Why can't he go to the party? (verrassing)
"Shouldn't you wash your hands?" (suggestie)

Slide 15 - Tekstslide

Wanneer gebruik je negative questions?
Je gebruikt ze wanneer je dacht dat dat iemand Ja zou antwoorden, maar je realiseert dat ze nee gaan zeggen.

"Don't you like chocolate?" (je dacht van wel)
"Haven't you met before?" (je dacht van wel)

Slide 16 - Tekstslide

Vertaal dit in een negatieve vraag in het Engels:
"Ben je nog nooit naar Londen geweest?"

Slide 17 - Open vraag

Welke negatieve vraag kan bij dit antwoord horen?
"No, my mum isn't a nurse. She's a teacher"

Slide 18 - Open vraag

Je hebt afgesproken met een vriend en deze komt niet opdagen. Je belt hem op om te vragen waarom hij er niet is. Wat zeg je? (in het Engels)

Slide 19 - Open vraag

Afsluitende vraag:
Heb je over deze online bijles feedback voor mij? Wat vond je fijn/minder fijn? Wat wil je volgende week anders zien?

Slide 20 - Open vraag