Indirecte en directe reden (Inzicht thema 4)

Welke zin is goed?
A
Ik denk dat het bijna half drie is.
B
Ik vind dat het bijna half drie is.
1 / 17
volgende
Slide 1: Quizvraag

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welke zin is goed?
A
Ik denk dat het bijna half drie is.
B
Ik vind dat het bijna half drie is.

Slide 1 - Quizvraag

Welke zin is goed?
A
Nadia denkt deze koffie lekker.
B
Nadia vindt deze koffie lekker.

Slide 2 - Quizvraag

Welke zin is goed?
A
Ik denk dat het examen moeilijk zal zijn.
B
Ik vind dat het examen moeilijk zal zijn.

Slide 3 - Quizvraag

Denken of vinden? 

Slide 4 - Tekstslide

Wat is goed?
A
Bah, ik denk dat deze soep niet te eten is.
B
Bah, ik vind dat deze soep niet te eten is.

Slide 5 - Quizvraag

Welke zin is goed?
A
Dirk denkt dat het vandaag niet gaat sneeuwen.
B
Dirk vindt dat het vandaag niet gaat sneeuwen.

Slide 6 - Quizvraag

Welke zin is goed?
A
Anne denkt dit geen goed idee.
B
Anne vindt dit geen goed idee.

Slide 7 - Quizvraag

Welke zin is goed?
A
Ik denk dat 10 euro voor een pizza best duur is.
B
Ik vind dat 10 euro voor een pizza best duur is.

Slide 8 - Quizvraag

Welke zin is goed?
A
Ik denk dat ik deze vraag goed zal beantwoorden.
B
Ik vind dat ik deze vraag goed zal beantwoorden.

Slide 9 - Quizvraag

Directe en indirecte rede 

Slide 10 - Tekstslide

Directe rede: 
Anne zegt: 
" Ik houd van lezen". 
Indirecte rede: 
Anne zegt dat ze van lezen houdt. 

Slide 11 - Tekstslide

Staat de zin in de directe of indirecte rede?
Elvis zegt dat hij naar huis gaat.
A
directe rede
B
indirecte rede

Slide 12 - Quizvraag

De buurman vraagt of we stil willen zijn.
A
directe rede
B
indirecte rede

Slide 13 - Quizvraag

Willem vraagt: "Mag ik wat eten?"
A
directe rede
B
indirecte rede

Slide 14 - Quizvraag

Waaraan herken je een zin in de directe rede?
A
Aan de hoofdletter aan het begin van de zin
B
Aan het vraagteken achteraan in de zin.
C
Aan de aanhalingstekens.

Slide 15 - Quizvraag

Een zin in de directe rede zegt precies wat iemand heeft gezegd.
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quizvraag

Opdracht 
Iedereen bedenkt 2 vragen. ​

Je stelt deze vraag aan jouw buurman/buurvrouw​
De volgende buurman/buurvrouw zegt het antwoord in de indirecte rede. ​

Slide 17 - Tekstslide