In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 80 min
Onderdelen in deze les
Week 2 2025 Breakeven Analyse
WELKOM!
Slide 1 - Tekstslide
Mijn cijfer voor de laatste toetsweek voor beco was..
10- 8
7,9- 5-5
5,4 of lager
geheim
Slide 2 - Poll
Mijn gemiddelde cijfer voor beco is..
10- 8
7,9- 5-5
5,4 of lager
geheim
Slide 3 - Poll
Mijn verwachting voor beco SE is
10- 8
7,9- 6,5
6,4- 5,5
lager
Slide 4 - Poll
Slide 5 - Video
Voorbeelden van variabele kosten
Slide 6 - Open vraag
Voorbeelden van vaste kosten
Slide 7 - Open vraag
wat is het verschil uit tussen variabele kosten en constante kosten
A
constante kosten zijn afhankelijk van het aantal producten dat wordt gemaakt
B
Variabele kosten zijn afhankelijk van het aantal producten dat wordt gemaakt
Slide 8 - Quizvraag
Break-even analyse
Punt waar de ondernemer geen winst en geen verlies maakt
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
TO = 4q TK = 2q + 500 de break-even-afzet is:
A
500
B
250
C
2
D
0,5
Slide 11 - Quizvraag
TK = 0,1Q + 11.000 TO = 1,5Q Wat is de break-even afzet?
A
7587 producten
B
5778 producten
C
7857 producten
D
8775 producten
Slide 12 - Quizvraag
Wat is de break-even afzet?
A
4.000.000
B
50.000
C
2.500.000
D
5.000.000
Slide 13 - Quizvraag
Wat is de break-even afzet bij deze afbeelding?
A
100 stuks
B
50.000 stuks
C
175 stuks
D
55.000 stuks
Slide 14 - Quizvraag
Van een eenmanszaak is het volgende gegeven: Verkoopprijs: € 250,- Variabele kosten per product: € 100,- Constante bedrijfskosten: € 225.000 Bereken de break-even omzet. (schrijf in je schrift op)
timer
5:00
Slide 15 - Open vraag
Opgave 27.1
TK = TCK + TVK
= 300.000 + 125.000 x (180.000/120.000) = € 487.500
Een fabrikant heeft op een scheerapparaat een verkoopprijs (p) van €100. Zijn variabele kosten per stuk (v) zijn €30. Wat is zijn dekkingsbijdrage (DB)?
A
€100+€30=130
B
€100-€30=€70
C
€100 x €30 = €3.000
D
€100 / €30 = €3,33
Slide 20 - Quizvraag
Een fabrikant heeft op een boormachine een verkoopprijs (p) van €250. Zijn variabele kosten per stuk (v) zijn €30. Zijn constante kosten per product (c) zijn €20. Wat is zijn dekkingsbijdrage?
A
€250 - €20 = €230
B
€250 + €20 = €270
C
€250 - €30 = €220
D
€250 + €30 = €280
Slide 21 - Quizvraag
Joost verkoopt voetballen voor EUR 35. Zijn variabele kosten zijn EUR 25 per stuk en zijn totale constante kosten zijn EUR 1.200. Wat is de dekkingsbijdrage
A
p- v = 35 - 25 = 10
B
p = 35
C
p-v = 35 - 1.200
D
kun je niet uitrekenen
Slide 22 - Quizvraag
Ik verkoop een product voor € 5,-. De inkoopprijs van de product is € 2,50. De constante kosten zijn € 750. Wat is de dekkingsbijdragen?