hoofdstuk 4 klas 2

Bedrijfskolom
Hieronder staat een aantal bedrijven uit twee verschillende bedrijfskolommen. Zet ze in de juiste kolom
Bedrijfskolom Chips
Bedrijfskolom Kleding
aardappelboer
katoenimporteur
chipsfabriek
 weverij
supermarkt
textielfabriek
katoenplantage
 spinnerij
 herenmodezaak
1 / 14
volgende
Slide 1: Sleepvraag
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Bedrijfskolom
Hieronder staat een aantal bedrijven uit twee verschillende bedrijfskolommen. Zet ze in de juiste kolom
Bedrijfskolom Chips
Bedrijfskolom Kleding
aardappelboer
katoenimporteur
chipsfabriek
 weverij
supermarkt
textielfabriek
katoenplantage
 spinnerij
 herenmodezaak

Slide 1 - Sleepvraag

Wat betekent
mechanisatie?
A
Door toepassing van nieuwe hulpmiddelen en meer doelmatige techniecken een hogere opbrengst proberen te realiseren.
B
Proces waarbij steeds meer bedrijven in de landbouw en de industrie zich toeleggen op het produceren van maar een product.
C
Proces waarbij de bedrijven steeds groter worden waarbij in steeds grotere eenheden geproduceerd wordt.
D
Proces waarbij menselijke en dierlijke arbeid wort vervangen door het gebruik van machines.

Slide 2 - Quizvraag

Wat is de afschrijving?
A
Waardevermindering van kapitaalgoederen
B
Waardervermeerdering van kapitaalgoederen
C
Restwaarde van kapitaalgoederen
D
Aanschafprijs van kapitaalgoederen

Slide 3 - Quizvraag

Wat is automatisering?
A
er wordt meer arbeid dan kapitaalgoederen gebruikt
B
er worden meer kapitaalgoederen dan arbeid gebruikt
C
computers nemen de besturing van machines over van mensen
D
machines nemen het werk van mensen over

Slide 4 - Quizvraag

Welke sector is geen productiesector?
A
agrarische sector
B
industriële sector
C
diensten sector
D
onderwijs sector

Slide 5 - Quizvraag

Productiefactoren:
A
Natuur, arbeid en belasting
B
Natuur, arbeid en kapitaal(goederen)
C
Arbeid, kapitaal(goederen) en loon
D
Arbeid, loon en belasting

Slide 6 - Quizvraag

Productieketen:
A
De weg die een product aflegt van grondstof tot eindproduct
B
De keten aan grondstoffen die nodig zijn om een product te maken
C
De plekken waar het product allemaal langskomt

Slide 7 - Quizvraag

welk antwoord is geen productiesector
A
Agrarische sector
B
dienstensector
C
industriële sector
D
zakelijke sector

Slide 8 - Quizvraag

Welke productiefactor wordt gemaakt met andere productiefactoren?
A
Natuur
B
Arbeid
C
Kapitaal
D
Ondernemerschap

Slide 9 - Quizvraag

Wat is een productiesector?
A
Agrarische, Industriële en dienstverlenende bedrijven
B
Tuinbedrijf, een winkel en een fabriek
C
Agrarische en computerbedrijven
D
Agrarische bedrijven, winkels en dienstverlenende bedrijven

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de arbeidsproductiviteit?
A
de totale productie per jaar
B
de productie per werknemer per tijdseenheid
C
de hoeveelheid werknemers
D
het aantal uren dat er gewerkt wordt

Slide 11 - Quizvraag

Er zijn 3 productiefactoren, welke is geen productiefactor?
A
Natuur
B
Werk
C
Arbeid
D
Kapitaal

Slide 12 - Quizvraag

Een scharenfabriek produceert 3.000 scharen per maand. Er zijn 25 werknemers in dienst. Bereken de arbeidsproductiviteit per maand. (Vergeet de berekening niet op te schrijven)

Slide 13 - Open vraag

Een bedrijfsauto heeft een aanschafprijs van €5.500
Na 5 jaar ruil je de auto in, hij is dan nog €1.250 waard.
Bereken de maandelijkse afschrijving.
Schrijf je berekening op!

Slide 14 - Open vraag