Pincode hoofdstuk 4 TL/HAVO

Leg klaar:
- Pen
- Rekenmachine
- Leeg papier (voor berekeningen)
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Leg klaar:
- Pen
- Rekenmachine
- Leeg papier (voor berekeningen)

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een scooterwinkel zorgt voor toegevoegde waarde. Bedenk twee voorbeelden van toegevoegde waarde door de scooterwinkel.

Slide 4 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Leg uit wat toegevoegde waarde is

Slide 5 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de toegevoegde waarde van de sapfabriek?

Slide 6 - Open vraag

Ik wil graag van jullie weten wat de toegevoegde waarde is van de supermarkt.

Kun je hier ook de omzet berekenen?

wat zegt de €2,90?
Wat is de toegevoegde
waarde van de broodfabriek?

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de toegevoegde waarde van de retailer?
timer
0:30

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is produceren?
A
het leveren van goederen en diensten
B
het maken van een film
C
het maken van goederen en het leveren van diensten
D
het leveren van goederen en het maken van diensten

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

produceren
bedrijfskolom
toegevoegde waarde

Slide 10 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bedrijfskolom
Maak de bedrijfskolom kloppend 
Chocoladefabriek
Supermarkt
Cacaoplantage
Groothandel

Slide 11 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bedrijfskolom benzine
Bedrijfskolom wijn

Slide 12 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zet op juiste volgorde in de bedrijfskolom:

Slide 13 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bedrijfskolom
Hieronder staat een aantal bedrijven uit twee verschillende bedrijfskolommen. Zet ze in de juiste kolom
Bedrijfskolom 1
Bedrijfskolom 2
Aardappelboer
katoenimporteur
Chipsfabriek
 weverij
Supermarkt
textielfabriek
katoenplantage
 spinnerij
 herenmodezaak

Slide 14 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Geef drie voorbeelden van productiekosten ?

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De kostprijs van één product is 0,90 cent. De totale productiekosten zijn 3780 euro. Bereken het aantal producten

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Er worden 20 auto's gemaakt. De kostprijs per auto is € 10.000.
Bereken de totale productiekosten.

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

800 boeken. Kostprijs per boek is gemiddeld €3,20.Bereken alle productiekosten.

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Geef de kostprijs per product met berekening. Grondstofkosten €20.000, Loonkosten €30.000. Aantal geproduceerde items 200.000

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de productiefactoren?

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

ondernemer
productiefactoren
concurrenten

Slide 21 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Om te kunnen produceren heeft een bedrijf
productiefactoren nodig. Zet de juiste productiefactor bij het juiste plaatje.
Kapitaal
Arbeid
Natuur

Slide 22 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Milieuschade is........
A
Alle negatieve gevolgen van ons gedrag voor het milieu.
B
Het weggooien van plastic in de zee
C
Teveel aan uitlaatgassen van auto's
D
Onnodig kappen van bomen

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Noem de vier oorzaken van milieuschade?

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verschil tussen bedrijfskosten en maatschappelijke kosten?

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verschil tussen een lineaire-en kringloopeconomie?

Slide 27 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Noem voorbeelden van recycling?

Slide 28 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is investeren?
A
Het beleggen van geld
B
Kopen van kapitaalgoederen
C
Ondernemen
D
Winst maken

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een ondernemer?
A
Iemand die in dienst werkt bij een bedrijf
B
Iemand die met een eigen bedrijf zijn inkomen verdient
C
Iemand die goederen produceert
D
Iemand die investeert in natuur

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waarom zou men investeren in kapitaalgoederen?

Slide 32 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De aanschafwaarde van een bestelauto is € 45.000,-
De restwaarde na 7 jaar is € 9.000,-
Bereken de jaarlijkse afschrijving

Slide 33 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De aanschafwaarde van een machine is € 95.000,-
De restwaarde na 12 jaar is € 29.000,-
Bereken de maandelijkse afschrijving

Slide 34 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Aanschafwaarde machine: €15.000
Restwaarde: €5.000
Gebruiksjaren: 4
Bereken de jaarlijkse afschrijving

Slide 35 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Geef de drie soorten technologische ontwikkeling

Slide 36 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke beroepen denk je dat er zullen verdwijnen door robotisering?
Verdwijnen
Blijven bestaan
Belastingadviseur
Docent
Verpleegkundige
Fotograaf
Makelaar
Brugwachter
Magazijnmedewerker
Chauffeur bestelwagen
Slager
Grimeur

Slide 37 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is arbeidsproductiviteit?
A
de gemiddelde productie per medewerker per tijdseenheid
B
de gemiddelde productie per bedrijf per tijdseenheid
C
de gemiddelde consumptie per bedrijf per tijdseenheid
D
de gemiddelde consumptie per medewerker per tijdseenheid

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In een jaar tijd produceer ik 52.500 frikandelbroodjes. Ik heb 4 man aan personeel.
Bereken de arbeidsproductiviteit jaar

Slide 39 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Bereken de arbeidsproductiviteit in week 10

Slide 40 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Omzet
Wat is de juiste berekeningsformule?
A. Afzet = omzet × verkoopprijs.
B. Afzet = omzet + verkoopprijs.
C. Omzet = afzet × verkoopprijs.
D. Omzet = afzet ÷ verkoopprijs

Slide 42 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke 2 soorten ondernemers zijn er?

Slide 43 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Arbeidsintensief
kapitaalintensief

Slide 44 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

arbeidsintensief
kapitaalintensief
aardbeienteelt
autofabriek
containervervoer
school
schildersbedrijf
verzorgingstehuis

Slide 45 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

11. Sleep de omschrijving naar het juiste begrip.
Arbeidsintensief
kapitaalintensief
Bedrijven die veel werknemers nodig hebben
Bedrijven die veel machines nodig hebben

Slide 46 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de afzet?

Slide 47 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Bereken de omzet

Slide 48 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Bereken de omzet

Slide 49 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Met deze formule bereken je winst
Winst =

Slide 50 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies