mc1 week 8 online p2

Semaine 8 période 2 
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Semaine 8 période 2 

Slide 1 - Tekstslide

Aujourd'hui
 -Activez vos caméras
- conversations Danièle 
-  Indeling data en tijden mondeling
    toets periode 2 (noteer in je agenda!)
- uitleg mondeling
- Doornemen weektaak 8
- Questions? Extra uitleg grammatica toets periode 2?

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Mondeling in 2 tallen
  • 2 minuten voorbereiding (doorlezen van je rollenspel A of B
Start mondeling:
  •  start met korte presentatie over jezelf (1 min): 
  •  stukje tekst voorlezen
  • Rollenspel  samen met klasgenoot (rol A en rol B)

Slide 4 - Tekstslide

Weektaak 8
  • ik zal nu weektaak 8 met jullie delen op mijn scherm en deze stap voor stap doornemen.
  • na de uitleg wil ik per student weten wat je kiest: 
1. zelfstandig werken aan de weektaak (je blijft wel online)
2. met mij nog wat extra uitspraak en grammatica doornemen         d.m.v. quizvragen via LessonUp

Slide 5 - Tekstslide

la semaine prochaine
lundi le 24 janvier:
  • s.o. Indiquer le chemin
  • herkansing s.o. 3 periode 1: Animaux/chiffres
  • inleveren weektaak 8 mag uiterlijk dinsdag 23.55 uur!
  • start mondeling periode 2

Slide 6 - Tekstslide

Belangrijkste uitspraakregels
d en t: spreek je meestal niet uit aan het eind van een woord (petit)  Behalve! 7 en 8
c: net als in NL 's' voor e of i en 'k'voor a, o, u c collège
r: achter in je keel (bijna net als korte g) Rendez-vous
ai: net als 'e'   mayonaise, 
oi: net als 'wa'  au revoir
ou: oe net als ik 'koe'  nous

Slide 7 - Tekstslide

Belangrijkste uitspraakregels
s: spreek je niet uit aan het eind van een woord  je suis
qu: k   quelle
j; zj    je
ch: sj   cher
g: voor i,e of y spreek uit als zj  Etalage  , voor overige letters als goal
h: spreek je niet uit  l'hôtel

Slide 8 - Tekstslide

Belangrijkste uitspraakregels
en, an  spreek je uit alsof je een a zegt met je neus dicht  ensuite
on: spreek je uit alsof je een o zegt met je neus dicht   bon
e:  aan het einde van een woord spreek je de e niet uit bonne
é: als in het woord één 
è: als in het woord elf
au)x_ en eau(x): als o in het woord open
ui:  net als het woord 'wie' Je suis

Slide 9 - Tekstslide

Spreek deze zinnen uit
Quelles matières sont obligatoires pour ce métier?

Tu joues depuis quand?

Je suis tout à fait d'accord avec toi.

Slide 10 - Tekstslide

En français
In het Frans gebruiken we vier aanwijzende voornaamwoorden: 

Mannelijk enkelvoud
ce       --->    ce message 
Vrouwelijk enkelvoud
cette  --->    cette brochure
Mannelijk klinker / h
cet      --->   cet arbre,  cet hôtel
Meervoud
ces      --->    ces entreprises

Slide 11 - Tekstslide

Vul het juiste aanwijzend vnw in:

Je voudrais parler à .... monsieur.
A
Ce
B
Cet
C
Cette
D
Ces

Slide 12 - Quizvraag

Vul het juiste aanwijzend vnw in:

J'habite dans ...... ville.
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces

Slide 13 - Quizvraag

dichtbij of ver weg?
om heel duidelijk aan te geven of iets dichtbij of ver weg is: plakken we er 
-ci (dichtbij) of 
-là (verder weg)  aan vast.

Slide 14 - Tekstslide

cette fille-ci  (dichtbij)
ces enfants-là  (verder weg)

Slide 15 - Tekstslide

De dagen van de week in de goede volgorde
A
lundi, mardi, mercredi, vendredi, jeudi, samedi, dimanche
B
lundi, mardi, mercredi, jeudi, vendredi, samedi, dimanche
C
mardi, lundi, mercredi, jeudi, vendredi, samedi, dimanche
D
lundi, mardi, mercredi, jeudi, vendredi, dimanche, samedi

Slide 16 - Quizvraag

Résumé
Nederlands: in / naar
au- bij mannelijke landen (le)
en - bij vrouwelijke landen (la) - eindigen op e !!!
aux- bij landen in meervoud (les)
à - bij steden

Slide 17 - Tekstslide

Je vais .......Pays-Bas mardi
A
à
B
en
C
au
D
aux

Slide 18 - Quizvraag

Belgique
A
Masculin
B
Féminin
C
Pluriel

Slide 19 - Quizvraag

à
en
au
aux
Italie
Bruxelles
Pays-Bas
Luxembourg
Paris
États-Unis
Pérou
Asie

Slide 20 - Sleepvraag

Je suis ........Danemark le 15 décembre
A
en
B
au
C
à
D
aux

Slide 21 - Quizvraag

Noa habite.........Espagne
A
en
B
au
C
à
D
aux

Slide 22 - Quizvraag

Vul het juiste vraagwoord in :
......tu fais comme sport ?
A
pourquoi
B
qu'est-ce que
C
quand
D

Slide 23 - Quizvraag

Welk vraagwoord is correct?
……… est-ce que va à la fète de Yann?
A
comment
B
C
qui
D
quand

Slide 24 - Quizvraag

Welk vraagwoord is hier nodig?
Ton anniversaire, c’est ... ?
A
pourquoi
B
qui
C
combien
D
quand

Slide 25 - Quizvraag

Welk vraagwoord zoeken we?
..... tu t'appelles? Je m'appelle Robin.
A
combien
B
comment
C
quand
D

Slide 26 - Quizvraag

Il est trois heures et quart
Il est six heures et demie
Il est trois heures
Il est une heure et demie

Slide 27 - Sleepvraag

il est dix heures et dix
Il est une heures moins deux
Il est quatre heures moins le quart
Il est deux heures moins dix

Slide 28 - Sleepvraag

Il est trois heures et quart
Il est six heures et demie
Il est trois heures
Il est une heure et demie

Slide 29 - Sleepvraag

il est dix heures et dix
Il est une heures moins deux
Il est quatre heures moins le quart
Il est deux heures moins dix

Slide 30 - Sleepvraag

Il est trois heures et quart
Il est six heures et demie
Il est trois heures
Il est une heure et demie

Slide 31 - Sleepvraag

il est dix heures et dix
Il est une heures moins deux
Il est quatre heures moins le quart
Il est deux heures moins dix

Slide 32 - Sleepvraag