HV2t NE Schrijfvaardigheid 10 de lezer boeien

Welkom hv2t
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom hv2t

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  1. 10 minuten lezen- uitleg boek 1 & 2
  2. Leerwerkcheck / terugblik vorige les
  3. Schrijfvaardigheid 10: de lezer boeien
  4. Afsluiting en vooruitblik


Slide 2 - Tekstslide

10 minuten lezen

Slide 3 - Tekstslide

Schrijfvaardigheid 9
Leerdoelcheck: Je weet hoe je duidelijk schrijft op het niveau van woorden en zinnen.

Slide 4 - Tekstslide

Waar of niet waar?
In het Nederlands kun je variëren in de opbouw van een zin.
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Zou u mij wellicht, indien het u op u gevoeglijk moment schikt, op de hoogte willen stellen van het feit dat onze afspraak morgen inderdaad zoals eerder door u bevestigd, is geannuleerd. Maak hier (een) duidelijke en korte zin(nen) van.

Slide 6 - Open vraag

Deel de volgende zin op in kortere zinnen en laat overbodige informatie weg:
In Amsterdam opende vorig jaar, op een plek vlakbij de door architect Jo Coenen ontworpen Openbare Bibliotheek, de eerste bioscoop ter wereld waar je virtual-realityfilms kunt kijken met een bril op die, als je niet weet wat het is, nog het meest weg heeft van een ouderwetse stereoscoop.

Slide 7 - Open vraag

Een van de tips bij duidelijke woorden was 'Wees concreet in wat je bedoelt en vermijd vage woorden'.
Over wat voor vage woorden hebben we het dan?

Slide 8 - Open vraag

Schrijfvaardigheid 10
De lezer boeien
Doel: Je leert hoe je je lezer boeit met voorbeelden, vergelijkingen en variatie.

Slide 9 - Tekstslide

Je tekst laten leven
  • Met een tekst wil je iets bereiken. Elke tekst heeft een tekstdoel. 
  • Niemand leest je verhaal als het saai of oninteressant is. Daarom is het belangrijk om de lezer te boeien. 
  • Met een aantal technieken kun je zorgen dat je tekst voor de lezer meer gaat leven.
  1. Door voorbeelden te gebruiken
  2. Door vergelijkingen te gebruiken
  3. Door te variëren in taalgebruik (zinsbouw, zinslengte, synoniemen en verwijswoorden)

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeelden
Voorbeelden zorgen voor herkenning bij de lezer. 

Alhoewel de verblijven in dierentuinen de afgelopen twintig jaar wat groter en wat natuurlijker zijn geworden, blijven ze toch een slap aftreksel van de natuurlijke leefomgeving van dieren. Denk maar niet dat een gorilla het verschil niet merkt tussen het Afrikaanse regenwoud en de dierentuin van Rotterdam. Zelf naar voedsel zoeken bijvoorbeeld of zelf een partner uitkiezen, kilometers rondtrekken en interactie met andere wilde dieren: het is allemaal onmogelijk in een dierentuin. En de hele dag aangestaard worden door hordes mensen zonder je terug te kunnen trekken, lijkt ook bepaald geen pretje.

Slide 11 - Tekstslide

Vergelijkingen
Met een vergelijking kan je lezer zich een betere voorstelling maken van het onderwerp; je benoemt de overeenkomst tussen het onderwerp (de werkelijkheid) en iets anders (het beeld).
1. In de schoolbus zaten wij dicht op elkaar.
2. In de schoolbus zaten wij opeengepakt als haringen in een ton.

1. Veel studenten wonen in een huis met troep.
2. Veel studenten wonen in een zwijnenstal.

1. De zon scheen op mijn wangen (en ik vond het fijn).
2. De zon streelde mijn wangen.


Slide 12 - Tekstslide

Zinsbouw
Vorige les hebben we al gezien dat er meerdere volgordes van zinnen mogelijk zijn in het Nederlands; varieer met die verschillende volgordes om je tekst levendig te maken.

Hitler werd in 1933 de baas van Duitsland. Hitler wilde dat Duitsland de baas van de wereld zou worden, want hij vond dat het Duitse volk veel beter was dan de andere volkeren. Hij wilde daarom een oorlog beginnen. 

In 1933 werd Hitler de baas van Duitsland. Hitler wilde dat Duitsland de baas van de wereld zou worden, want hij vond het Duitse volk veel beter dan de andere volkeren.  Daarom wilde hij een oorlog beginnen. 

Slide 13 - Tekstslide

Zinslengte

Slide 14 - Tekstslide

Synoniemen en verwijswoorden
Gebruik liever niet telkens hetzelfde woord, maar gebruik synoniemen en verwijswoorden.

Mevrouw Bouali 
heeft op 20 maart een bestelling bij u geplaatst. Deze bestelling zou op 3 april bij mevrouw Bouali bezorgd worden. Dat gebeurde helaas niet. Mevrouw Bouali heeft contact met u opgenomen, en u hebt mevrouw Bouali toen verteld dat de levering met 3 weken vertraagd was. Mevrouw Bouali had een vrije dag opgenomen voor de levering.

Mevrouw Bouali heeft op 20 maart een bestelling bij u geplaatst. Deze bestelling zou op 3 april bij haar bezorgd worden. Dat gebeurde helaas niet. Mijn cliënte heeft contact met u opgenomen, en u hebt haar toen verteld dat de levering met 3 weken vertraagd was. Mevrouw Bouali had een vrije dag opgenomen voor de levering.

Slide 15 - Tekstslide

Maak met de volgende informatie een levendig stukje tekst van ongeveer 50-75 woorden. Pas toe wat je geleerd hebt deze les (voorbeelden, vergelijkingen, zinsbouw, zinslengte, synoniemen en verwijswoorden).

Op vakantie bezoeken wij altijd dingen die mijn vader wil zien / we bezoeken saaie musea / we bezoeken lelijke kerken / we bezoeken steden die ik niet interessant vind

Slide 16 - Open vraag

Afsluiting (leerdoelcheck)
Ik weet hoe je je lezer boeit met voorbeelden, vergelijkingen en variatie.
😒🙁😐🙂😃

Slide 17 - Poll

Huiswerk
Schrijf een kort stukje tekst (circa 150 woorden) over het boek dat je nu aan lezen bent. Dit stukje tekst komt op de achterkant van je boek en zal bepalen of klasgenoten jouw boek straks wel/niet willen gaan lezen. Maak gebruik van de besproken schrijftechnieken op blz 38, 40, 42 en 43 van Kern.

Je krijgt hiervoor de rest van de les de tijd.

De tekst die je schrijft, moet je kunnen voordragen.

Slide 18 - Tekstslide

Vooruitblik (naar de repetitie van volgende les)
Ik weet wat ik moet leren/kennen voor de repetitie van volgende les.
Ja, alles is duidelijk.
Nee, ik heb nog wel een vraag of meerdere vragen.
Zo ongeveer, ik moet er nog even goed naar kijken.

Slide 19 - Poll