HIN - 3TB Grammatica woordsoorten herhaling

Welkom bij Nederlands!
Bij Nederlands
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands!
Bij Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Planning

- Stillezen 
- Maak § 1 Cursus 5: Grammatica
- Songtekst opdracht
- Quiz woordsoorten
- Afsluiting
vandaag

Slide 2 - Tekstslide

Lekker Lezen!


Pak je leesboek en ga lekker lezen!


timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Welkom
Ga rustig zitten volgens de plattegrond.  

Pak  je boek, schrift en pen. 
En log alvast in op deze LessonUP. 





timer
3:00

Slide 4 - Tekstslide

Regels les
- Als ik spreek, is het stil
- Steek je hand op als je iets wil vragen
- We luisteren naar elkaar
- We respecteren elkaars leerproces
! Actieve Werkhouding!

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

 Je kunt lidwoorden, zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, werkwoorden, voorzetsels en voegwoorden herkennen.
Lesdoel

Slide 7 - Tekstslide

Noem zoveel mogelijk woordsoorten:
timer
1:00
woordsoorten

Slide 8 - Woordweb

Herhaling - Voegwoorden

Slide 9 - Tekstslide

Wat zijn voegwoorden?
Voegwoorden zijn woorden die zinnen met elkaar verbinden, zoals:  en, maar, want, dat, omdat etc. 

Voorbeelden: 
Logeren vind ik leuk, maar niet bij mijn tante.
Ze gaat naar het feest, hoewel ze niet is uitgenodigd.
Ik drink koffie, want daar blijf ik wakker van.
Ik ga naar de film, omdat ik daar zin in heb.


Slide 10 - Tekstslide

NN Cursus 1 Online
§1 Herhaling leerjaar 1 helemaal

Klaar? Maak de songtekst opdracht met de ontbrekende woorden. 

Klaar? Lezen in je leesboek
 


ZELF AAN DE SLAG

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Benoem het woordsoort.

Wat heb je mooie schoenen aan!

schoenen =
A
bijvoeglijk naamwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
voorzetsel

Slide 13 - Quizvraag

Benoem het woordsoort.

Wat heb je mooie schoenen aan!

mooie =
A
bijvoeglijk naamwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
voorzetsel

Slide 14 - Quizvraag

Benoem het woordsoort.

Ik ga met mijn buurvrouw naar de markt.

met =
A
lidwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
voorzetsel

Slide 15 - Quizvraag

Benoem het woordsoort.

Ik ga met mijn buurvrouw naar de markt.

de =
A
bepaald lidwoord
B
onbepaald lidwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
voorzetsel

Slide 16 - Quizvraag

Benoem het woordsoort.

Ik ga met mijn buurvrouw naar de markt.

ga =
A
bepaald lidwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
voorzetsel

Slide 17 - Quizvraag

Benoem het woordsoort.

Scholieren komen meestal met de fiets, tenzij het slecht weer is.
Scholieren =
A
bijvoeglijk naamwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
voegwoord

Slide 18 - Quizvraag

Benoem het woordsoort.

Scholieren komen meestal met de fiets, tenzij het slecht weer is.
tenzij =
A
voegwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
voorzetsel

Slide 19 - Quizvraag

Benoem het woordsoort dat tussen aanhalingstekens staat.

Scholieren komen meestal met de fiets, tenzij het slecht weer is.
slecht =
A
voegwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 20 - Quizvraag

Benoem het woordsoort dat tussen aanhalingstekens staat.

Scholieren komen meestal met de fiets, tenzij het slecht weer is.
weer =
A
voegwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 21 - Quizvraag

GELEERD? 

Je kunt lidwoorden, zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, werkwoorden, voorzetsels en voegwoorden herkennen.
woordsoorten

Slide 22 - Tekstslide