10:50-11:05 Kringlopen: We proberen deze kringlopen weer
vers in het geheugen te krijgen.
11:05-11:20 Oefenen met vragen en daarna bespreken
11:20-11:30 Welke relaties kunnen er zijn tussen organismen?
11:30-11:45 Oefenen met contexten
Slide 2 - Tekstslide
Deel 1: Kringlopen
Slide 3 - Tekstslide
Geen kringloop: energiestroom
Energie wordt omgezet in warmte en verwijst uit het ecosysteem.
Wel een kringloop: kringloop van stoffen
'afval' wordt omgezet naar bruikbare stoffen voor producenten.
Slide 4 - Tekstslide
Gesloten kringloop: jungle
Producenten > consumenten > reduceren
en weer terug naar producenten.
Open kringloop: boerenbedrijf
Via de oogst verdwijnen er stoffen uit het ecosysteem.
Slide 5 - Tekstslide
Koolstofkringloop
Bron koolstof voor producenten: CO2-gas in de lucht
Stikstofkringloop
Bron stikstof voor producenten: nitraat in de bodem
Slide 6 - Tekstslide
Koolstof: gebruiken wij als bouwstof voor alle stoffen in ons lichaam.
Consumenten
Waar komt de koolstof vandaan?
Uit ons voedsel: uiteindelijk planten (producenten).
Consumenten
Hoe gaat koolstof naar volgende schakel?
Via uitademen: CO2 (na verbranding)
Via poep/plas/resten naar reducenten
Slide 7 - Tekstslide
Koolstof: alle organismen, producenten, consumenten en reducenten, gebruiken
koolstof als bouwstof.
Producenten
Waar komt de koolstof vandaan?
Uit de lucht in de vorm van CO2.
Producenten
Hoe gaat koolstof naar volgende schakel?
Via uitademen: CO2 (na verbranding)
Via consumptie: vraat
Via resten naar reducenten
Slide 8 - Tekstslide
Koolstof: alle organismen, producenten, consumenten en reducenten, gebruiken
koolstof als bouwstof.
Reducenten
Waar komt de koolstof vandaan?
Uit dode resten van producenten en consumenten.
Reducenten
Hoe gaat koolstof naar volgende schakel?
Via uitademen: CO2 (na verbranding)
Slide 9 - Tekstslide
Belangrijke punten in de kringloop:
Fotosynthese, de pijl lucht --> producenten: zo wordt koolstof bruikbaar voor alle organismen.
Alle organismen stoten CO2 uit, afvalproduct van dissimilatie (verbranding).
Koolstof: alle organismen, producenten, consumenten en reducenten, gebruiken
koolstof als bouwstof.
Slide 10 - Tekstslide
Lange koolstofkringloop
Korte
koolstofkringloop
Slide 11 - Tekstslide
Methaan: anaerobe dissimilatie door reducenten
Slide 12 - Tekstslide
Stikstof: gebruiken wij als bouwstof voor eiwitten (aminozuren) en DNA.
Consumenten
Waar komt de stikstof vandaan?
Uit ons voedsel: uiteindelijk planten (producenten).
Consumenten
Hoe gaat stikstof naar volgende schakel?
Via plas/resten naar reducenten.
Slide 13 - Tekstslide
Stikstof: gebruiken producenten naast, eiwitten (aminozuren) en DNA, voor chlorofyl.
Producenten
Waar komt de stikstof vandaan?
Uit de grond: nitraat
Consumenten
Hoe gaat stikstof naar volgende schakel?
Naar consumenten: vraat.
Via resten naar reducenten.
Slide 14 - Tekstslide
Stikstof: reducenten gebruiken stikstof als brandstof en bouwstof.
Reducenten
Waar komt de stikstof vandaan?
Uit resten en afval van organismen.
Reducenten
Hoe gaat stikstof naar volgende schakel?
Door chemische omzetting naar nitraat
Slide 15 - Tekstslide
Belangrijke punten in de kringlopen:
Zowel producenten als reducenten zijn onmisbaar! Producenten zorgen dat stikstof beschikbaar komt voor organismen, reducenten breken afval waardoor er genoeg is voor producenten om op te nemen.
Slide 16 - Tekstslide
Andere route:
1. Knolletjesbacterien (symbiose met sommige planten). Zetten N2 om in ammoniak en wordt door planten opgenomen.
Mutualisme:
plant krijg stikstof
bacterie krijgt glucose
Slide 17 - Tekstslide
Verstorende routes:
Deze omzettingen leiden niet tot nitraat. Er komt dus geen stikstof voor planten beschikbaar.
Bacterie haalt energie uit deze omzetting. Voor ecosysteem niet nuttig.
Slide 18 - Tekstslide
Open kringloop:
Via uitspoeling en vervluchtiging verdwijnt stikstof uit de kringloop.
Vooral bij overschot van stikstof in een ecosysteem. Stikstof komt dan in ander ecosysteem terecht en kan voor problemen zorgen.
Denk aan stikstofcrisis van nu.
Slide 19 - Tekstslide
Deel 2: soorten en relaties
Slide 20 - Tekstslide
Voedselrelaties
Meest voorkomende relatie is voedselrelatie: A eet B eet C
Voedselketen
Voedselweb
A = predator (van B)
B = predator (van C) en prooi (van A)
Slide 21 - Tekstslide
1e trofische niveau: autotroof (plant)
2e en verder: heterotroof (dier)
Slide 22 - Tekstslide
Voedselweb: ingewikkelde relaties in een ecosysteem.
Koolmees is een zwakke schakel.
Afhankelijk van één voedselbron.
Kikker heeft sterke positie.
Veel keus in prooidieren.
Buizerd en vos zijn de toppredatoren.
Zij worden niet door anderen gegeten.
Welk gevolg heeft het voor de sprinkhaan als het lievenheersbeest een slecht jaar heeft en weinig nakomelingen krijgt?
Slide 23 - Tekstslide
Symbiose (samenlevingsrelatie)
mutualisme: gastheer heeft profijt en de gast.
commensalisme: gastheer heeft geen verlies of profijt. de gast heeft profijt.
parasitisme: gastheer heeft verlies. gast heeft profijt
Slide 24 - Tekstslide
Voedselrelaties
Predator-prooirelatie:
Prooi en predator zijn 'in evenwicht'.
Weinig prooi > minder predators
Veel prooi > meer predators
Houden elkaar in evenwicht!
Slide 25 - Tekstslide
Dynamisch evenwicht
(Goed werkende) interactie tussen voedsel en consument.
Hierdoor beheert natuur zichzelf.
Natuurlijke selectie speelt hier een rol.
Slide 26 - Tekstslide
Andere relaties
Concurrent: zelfde voedselbron (of om leefomgeving)
Faciliteren: wolven laten kadavers achter, hier leven weer aaseters van (de wolf faciliteert gieren).