Een winkel is een dienstverlenend bedrijf, maar zij leveren toch geen diensten??
Nee zij leveren zelf een dienst, maar zij verkopen producten. De dienst die zij verlenen is dat wij daar producten kunnen kopen...
Slide 14 - Tekstslide
De productiesectoren
Anita en Jan hebben een fruitkwekerij. Bij hun kwekerij hebben ze een winkeltje. Daar verkopen ze vers fruit en eigengemaakte producten, zoals aardbeienjam.
Sleep in de volgende dia de juiste onderdelen van het bedrijf van Anita en Jan bij de juiste productiesectoren.
Slide 15 - Tekstslide
Agrarische sector
Industriele sector
Dienstverlenende sector
Ze telen fruit
Ze maken jam
Ze verkopen jam in hun winkel
Slide 16 - Sleepvraag
Welke van de drie productiesectoren zie je op de achtergrond?
A
Agrarische bedrijven
B
Industriële bedrijven
C
Dienstverlenende bedrijven
Slide 17 - Quizvraag
Welke van de drie productiesectoren zie je op de achtergrond?
A
Agrarische bedrijven
B
Industriële bedrijven
C
Dienstverlenende bedrijven
Slide 18 - Quizvraag
Welke van de drie productiesectoren zie je op de achtergrond?
A
Agrarische bedrijven
B
Industriële bedrijven
C
Dienstverlenende bedrijven
Slide 19 - Quizvraag
Produceren is het maken van goederen en het verlenen van diensten.
A
Juist
B
Niet Juist
Slide 20 - Quizvraag
Willem brengt de postpakketten rond. Dit is het:
A
Produceren van goederen.
B
Leveren van diensten.
Slide 21 - Quizvraag
Wat is een bedrijfskolom?
A
Alle bedrijven die hetzelfde maken bij elkaar
B
Alle bedrijven die betrokken zijn bij de productie van een product
C
Alle bewerkingen die een product ondergaat
D
Alle winkels die een bepaald product verkopen
Slide 22 - Quizvraag
Wanneer de productiekosten dalen, kan de prijs van de producten....
A
Stijgen
B
Dalen
C
Gelijk blijven
D
niet worden aangepast
Slide 23 - Quizvraag
Wat is toegevoegde waarde?
A
Hoeveel een product telkens MINDER waard wordt doordat een bedrijf het product bewerkt.
B
Hoeveel een product telkens MEER waard wordt doordat een bedrijf het product bewerkt.
Slide 24 - Quizvraag
De doelen van deze les zijn: 1. Je weet wat produceren is en hoe we dit doen. 2. Je weet wat een bedrijfskolom is. 3. Je weet wat toegevoegde waarde is. Heb je deze doelen behaald?
Ja
Nee
Slide 25 - Poll
Kostprijs per product
Kostprijs per product = alle productiekosten : aantal producten
Slide 26 - Tekstslide
Vraag!
Een fabriek heeft 250.000 chocoladerepen gemaakt. De totale productiekosten bedragen € 120.000.