herhalen h9

Voorbereiden op toets H9
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Voorbereiden op toets H9

Slide 1 - Tekstslide

De straal is van middelpunt naar cirkel. De straal is de helft van de diameter.
(straal = diameter : 2)
De diameter gaat van cirkel door middelpunt naar cirkel. Is 2x zo groot als de straal.
(diameter = 2 x straal)

Slide 2 - Tekstslide

Wat is groter de straal van een cirkel of de diameter van een cirkel?
A
Straal
B
Diameter

Slide 3 - Quizvraag

De rode lijn is ….
A
de oppervlakte van de cirkel
B
de omtrek van de cirkel
C
de diameter van de cirkel
D
de straal van de cirkel

Slide 4 - Quizvraag

De rode lijn is ….
A
de oppervlakte van de cirkel
B
de omtrek van de cirkel
C
de diameter van de cirkel
D
de straal van de cirkel

Slide 5 - Quizvraag

Van een cirkel is de straal 100 cm.
De diameter is dan ...
A
200 cm
B
50 cm
C
200 cm 2
D
50 cm 2

Slide 6 - Quizvraag

Is de diameter van een cirkel 20 cm,
dan is de straal?
A
40 cm
B
10 cm
C
30 cm
D
15 cm

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Diameter cirkel = 2 x straal
Omtrek cirkel = diameter x π
Oppervlakte cirkel = straal x straal x π
Rekenen met cirkels

Slide 12 - Tekstslide

Welk wiskundig symbool is nodig om de omtrek en oppervlakte van cirkels te berekenen?
A
α
B
C
π
D

Slide 13 - Quizvraag

De formule: π x straal²
hoort bij:
A
De omtrek van een cirkel
B
De oppervlakte van een cirkel
C
De oppervlakte van een driehoek
D
De oppervlakte van een rechthoek

Slide 14 - Quizvraag

De formule: π x diameter
hoort bij:
A
De omtrek van een cirkel
B
De oppervlakte van een cirkel
C
De oppervlakte van een driehoek
D
De oppervlakte van een rechthoek

Slide 15 - Quizvraag

Van een cirkel is de diameter 10. Bereken de omtrek A en de oppervlakte O
A
A=31,4 en O=314
B
A=31,4 en O=78,5
C
A=15,7 en O=78,5
D
A=15,7 en O=314

Slide 16 - Quizvraag

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

De inhoud van een cilinder bereken je door...
A
oppervlakte grondvlak x hoogte
B
oppervlakte grondvlak + hoogte

Slide 19 - Quizvraag

Hoe bereken je de inhoud van deze cilinder?
A
1X1XπX4
B
2X2XπX4
C
2x4
D
2x2x4

Slide 20 - Quizvraag

Wat is de inhoud van
deze cilinder
A
829
B
415
C
2488
D
9953

Slide 21 - Quizvraag

Kennen: Cirkels en cilinders

Slide 22 - Tekstslide

Hoe bereken ik de inhoud?
A
Inhoud = oppervlakte bodem x hoogte
B
Inhoud = oppervlakte bodem x breedte
C
Inhoud = oppervlakte bodem x lengte
D
Inhoud = lengte x breedte

Slide 23 - Quizvraag


Inhoud cilinder =
A
straalstraalπhoogte
B
straalπhoogte
C
diameterπhoogte
D
diameterππhoogte

Slide 24 - Quizvraag

De blak heeft een lengte van 4cm,
een breedte van 2cm en een
hoogte van 3cm.
Bereken de inhoud van de balk.
A
2400cm3
B
24cm3
C
240cm3
D
2,4cm3

Slide 25 - Quizvraag

Wat is de inhoud van dit blik?
A
366,4cm3
B
2198,6cm3
C
91,6cm3
D
549,7cm3

Slide 26 - Quizvraag

Wat is een eenheid van inhoud?
A
dm
B
dm2
C
dm3
D
liter

Slide 27 - Quizvraag

Slide 28 - Tekstslide

Hoeveel vloeistof kan
in een tube van 100 ml?​


cm3
A
100cm3
B
10cm3
C
1cm3
D
1000cm3

Slide 29 - Quizvraag

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

De inhoud van deze mand is...
A
29,7cm3
B
29,7liter
C
2,97dm3
D
29,7dm3

Slide 32 - Quizvraag

Om de inhoud van de doos in liters te berekenen,
A
maak je eerst overal m van
B
doe je 20 x 0,5 x 25
C
maak je eerst overal cm van
D
maak je eerst overal dm van

Slide 33 - Quizvraag

Bereken de inhoud in liters. Rond af op één decimaal
A
266,2 liter
B
499,2 liter
C
0,3 liter
D
0,5 liter

Slide 34 - Quizvraag