Quiz

1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar of niet waar? Voor assimilatie is energie nodig
A
waar
B
niet waar

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar of niet waar?
6CO2 + 6H2O + energie ►C6 H12O6 + 6O2
A
waar
B
niet waar

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

2. Welke voedingsstof bevat naast C-, H-, en O- ook N-atomen?
A
Eiwitten
B
Koolhydraten
C
Vetten
D
Mineralen

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke van de onderstaande stoffen bevatten als gevolg van deze assimilatie stikstof?
A
Aminozuren
B
Cellulose
C
Glucose
D
Vetzuren

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


A
Geen van beide uitspraken
B
Alleen uitspraak 1
C
Alleen uitspraak 2
D
Beide uitspraken

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aerobe dissimilatie
Alcoholgisting
Melkzuurgisting
Voortgezette assimilatie
Koolstofassimilatie

Slide 7 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

2. De aerobe afbraak van glucose vindt plaats....
A
alleen in de mitochondriën
B
alleen in het grondplasma
C
in het grondplasma en de mitochondriën

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 2: Bij welke van beide kikkers is de intensiteit van de basale stofwisseling het hoogst?
A
bij de kikker in bak 1
B
allebei even hoog
C
bij allebei 0 want ze zijn dood
D
bij de kikker in bak 3

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Alleen dieren doen aan voortgezette assimilatie.
A
juist
B
onjuist

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

anorganische stoffen zijn stoffen die
A
kleine moleculen zijn
B
C én H én O bevatten
C
veel energie bevatten
D
niet C, H én O bevatten

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

de definitie voor autotroof is...
A
anderen voedend
B
kan uit organische stoffen organische stoffen maken
C
kan uit anorganische stoffen organische stoffen maken
D
anders voedend

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is GEEN kenmerk van een organische stof?
A
Ze bevatten C/H/O-atomen
B
Het zijn relatief kleine moleculen
C
Ze worden gemaakt door organismen
D
Het zijn relatief grote moleculen

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Stelling:
Bij lichtsterkte 2 lux vindt er  fotosynthese plaats
A
juist
B
onjuist

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Wanneer is de lichtintensiteit beperkend voor de fotosynthese-activiteit?

A
bij 0 tot 5 lux
B
vanaf 5 lux
C
bij 0 tot 2 lux
D
bij 2 tot 5 lux

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Bij welke lichtintensiteit is de snelheid van de fotosynthese 2x zo groot als die van de dissimilatie?


A
0 lux
B
2 lux
C
4 lux
D
6 lux

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke bewering klopt?
A
P is de minimum temperatuur voor dit enzym
B
Q is de optimumtemperatuur voor dit enzym
C
R is de maximumtemperatuur voor dit enzym

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke bewering klopt?
De stijging van de activiteit
tussen P en Q komt doordat..
A
..er meer enzymen bijkomen
B
...er per enzymmolecuul meer substraat wordt omgezet
C
...er meer substraat bijkomt

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij A en B wordt evenveel
enzymactiviteit gemeten
(dus substraat omgezet).
Dit betekent...
A
... dat er bij A meer enzymmoleculen actief zijn dan bij B.
B
.. dat er bij A en B evenveel enzymmoleculen actief zijn.
C
... dat er bij A minder enzymmoleculen actief zijn dan bij B.

Slide 19 - Quizvraag

Bij A zijn er enzymen intact en de pH is lager dan het optimum, dus ze werken niet op hun best. Bij B zijn er net zo veel enzymen intact en de pH is wat hoger dan de optimale pH, dus ook hier werken ze niet op hun best. Denatureren door een afwijkende pH komt zeker voor, maar alleen bij grote afwijkingen van het optimum. Eiwit denatureert bijvoorbeeld in sterk zuur, maar ook in een sterke soda-oplossing.
De laatste jaren staan de bacteriën uit de pens in de belangstelling vanwege hun mogelijke rol bij het winnen van biobrandstoffen uit restafval van biomassa. Bij het onderzoek naar de afbraak van cellulose in de pens van koeien kwamen onderzoekers op het idee om deze bacteriën in te zetten bij de productie van enkelvoudige suikers.
Met behulp van enzymen kunnen deze suikers daarna anaeroob worden omgezet tot biodiesel of bio-alcohol (ethanol).

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

34 Met behulp van enzymen kunnen deze suikers daarna anaeroob worden omgezet tot biodiesel of bio-alcohol (ethanol).
Leg uit dat anaerobe dissimilatie van biomassa door bacteriën wel biobrandstoffen oplevert en aerobe dissimilatie door bacteriën niet.

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Antwoord (2 punten):
Uit het antwoord moet blijken dat
• het eindproduct van anaerobe dissimilatie een organische stof / energierijke stof / alcohol is
• de eindproducten van aerobe afbraak anorganische stoffen / water en koolstofdioxide zijn

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een bijzondere orchidee is het bleek bosvogeltje (zie afb. )
Het rechter exemplaar op deze afbeelding heeft geen bladgroen. Het is een albinoplant die een symbiose vormt met de wortels van een boom. Het bleek bosvogeltje staat in contact met bepaalde vaten van de boom en neemt daaruit stoffen op.

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

15) Welke uitspraak over de overdracht van stoffen van de boom naar de plant (het bleek bosvogeltje) is juist?
A Voor de opbouw van cellulose neemt de plant organische stoffen op uit de bastvaten van de boom.
B Voor de opbouw van cellulose neemt de plant anorganische stoffen op uit de houtvaten van de boom.
C Voor de opbouw van glucose neemt de plant water op uit de bastvaten van de boom.
D Voor de opbouw van glucose neemt de plant water op uit de houtvaten van de boom.


Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

vraag 15 Welke uitspraak over de overdracht van stoffen van de boom naar het
bleek bosvogeltje is juist?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Yoghurt is een zuivelproduct dat wordt verkregen via omzettingen van melk. Deze omzettingen komen tot stand door twee soorten bacteriën. Dit proces wordt fermentatie genoemd. Deze bacteriën zijn de staafvormige Lactobacillus bulgaricus en de bolvormige Lactococcus thermophilus.

De energie-inhoud van 100 g volle melk is 267 kJ.
De energie-inhoud van 100 g volle yoghurt is 249 kJ.

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

22 Verklaar waardoor tijdens de vorming van volle yoghurt uit volle melk de
energie-inhoud verandert.

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Antwoord (1 punt)
Het verschil (van 27 kJ) wordt veroorzaakt door het energieverbruik van / dissimilatie door
de bacteriën.

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies