écouter voca

• Frans
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 4

welk woord is geen werkwoord?

1. chasser
2. changer d'avis
3. canette
4. interdire

vertaal:
le conducteur
a roulé vite

welk woord heeft niets met VERKEER te maken?

1. circulation
2. carrefour
3. vitesse
4. distributeur

vertel 3 dingen over je ouders... (karakter-werk-hobby's - leeftijd)

welk woord hoort bij
faire la cuisine?

1. cambrioleur
2. ajouter
3. facteur
4. queue

welk woord hoort bij het OV?

1. lourd
2. propriétaire
3. gare
4. courrier

Wat is het contraire de
'voordeel'?

1. difficulté
2. desavantage
3. voyage
4. instruction

welk woord heeft niet met het weer te maken?

1. maladie
2. pluie
3. froid
4. neige

le saut

le sommet

escalader

le VTT

le canyoning

préparez-vous et lisez la recette

prenez 500 gr de farine

ajoutez l'eau

mélanger le tout

roulez la pâte

mettez au four

wat is de juiste volgorde?
puis - finalement - d'abord

wat is een synoniem van PUIS?

1. en plus
2. ensuite
3. après
4. dernièrement

Welke woorden horen bij 'tijd'?

1. midi
2. automne
3. et quart
4. batiment

welke woorden hebben met groter worden/toenemen te maken?

1. diminuer
2. agrandir
3. augmenter
4. monter

Heb je iets aan het maken van deze LESSONUP?

😒🙁😐🙂😃

dé-/dés-..... "het tegenovergestelde"

défaire = iets losmaken 

décharger = iets leegmaken 

désinfecter = ontsmetten

désorienté = gedesoriënteerd

désagréable = onaangenaam (agréable = aangenaam)

als avantage een voordeel is en
desavantage een nadeel...
dan betekent DÉCHARGER....

1. leegmaken
2. vastmaken
3. opladen
4. luisteren

RE = opnieuw doen / terug....

retourner à la maison = teruggaan naar huis

refaire les devoirs = opnieuw het hw maken

repartir = weer vertrekken naar

rejouer le match = de wedstrijd opnieuw spelen

recalculer l'argent = het geld opnieuw tellen

rappeler ta mère = je moeder terugbellen

envoyer = ....
renvoyer =

1. uitgaan
2. reizen
3. terugsturen
4. koken

il refait l'exercice =
hij ............... de opdracht ...................

1. maakt opnieuw
2. luistert opnieuw
3. kijkt opnieuw
4. schrijft opnieuw

repartir =

1. weer aankomen
2. weer vertrekken
3. weggaan
4. reizen

il repeint la maison

1. hij schildert de deur opnieuw
2. hij schildert het huis opnieuw
3. hij verkoopt de auto weer
4. hij berekent het huis opnieuw

réfléchir

réussir

finir

rougir

grandir

nadenken 

afmaken

groeien

blozen

slagen

ils ont annoncé
leur mariage = ze hebben ......

1. hun man gekozen
2. hun scheiding uitgesproken
3. hun advertentie geplaatst
4. hun trouwerij aangekondigd