3BB Voca Grammar Theme 2

Je gebruikt de past simple voor:
A
een goede Engelse zin
B
als dingen in het verleden zijn gebeurd en die nu zijn afgelopen
C
als dingen nog aan de gang zijn
D
als het als is geweest en je er nog steeds wat van merkt
1 / 15
volgende
Slide 1: Quizvraag
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Je gebruikt de past simple voor:
A
een goede Engelse zin
B
als dingen in het verleden zijn gebeurd en die nu zijn afgelopen
C
als dingen nog aan de gang zijn
D
als het als is geweest en je er nog steeds wat van merkt

Slide 1 - Quizvraag

Als je de Past Simple gebruikt dan staat in de zin altijd een tijdsbepaling. Wat zijn voorbeelden van een tijdsbepaling?
A
now, at the moment
B
yesterday, last weekend

Slide 2 - Quizvraag

Je maakt de past simple door:
A
Te kijken op de Groene kaart, 2e rijtje of ww+ed
B
Te kijken op de groene kaart, 3e rijtje of ww+ed
C
ww+ed
D
ww+ed of ww+ing

Slide 3 - Quizvraag

Schrijf het juiste werkwoord op:
This morning, I.........(walk) to school.

Slide 4 - Woordweb

De present perfect gebruik je om aan te geven dat:
A
iets in het verleden een tijdje aan de gang was
B
Iets is in het verleden begonnen, maar nu nog aan de gang.

Slide 5 - Quizvraag

In de zin staan dan altijd signaalwoorden als:
A
the, a, an
B
never, already, since

Slide 6 - Quizvraag

de present perfect maak je altijd met een vorm van has of have
A
Yes
B
No
C
Als ik daar zin in heb wel

Slide 7 - Quizvraag

Bij de present perfect doe je het volgende met het werkwoord:
A
Kijken op groene kaart, rijtje 3 of ww+ ed
B
Alleen ww+ed
C
Kijken op de groene kaart alleen 3e rij
D
Geen idee

Slide 8 - Quizvraag

We....... (live) in London for two years now.

Slide 9 - Woordweb

Schrijf het Engelse woord voor:
noodgeval

Slide 10 - Woordweb

Verpleegkundige

Slide 11 - Open vraag

The old lady accused the pickpocket of ..... (diefstal)
A
robery
B
theft
C
thiefs
D
deafs

Slide 12 - Quizvraag

The football match was a big ...... (strijd)
A
bettle
B
battle
C
bottle
D
batel

Slide 13 - Quizvraag

to invade
A
binnenvallen
B
buitenvallen
C
opvallen
D
vallen

Slide 14 - Quizvraag

Overwinning
A
Victory
B
Vicktory
C
Ficktory
D
Factory

Slide 15 - Quizvraag