Spelling - mv van znw

Meervoud van zelfstandige naamwoorden
Voor het spellen van de meervouden van de zelfstandige naamwoorden gelden een aantal regels. 

1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2-4

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Meervoud van zelfstandige naamwoorden
Voor het spellen van de meervouden van de zelfstandige naamwoorden gelden een aantal regels. 

Slide 1 - Tekstslide

Regel 1: meervoud op -s
 Schrijf een -s achter het woord als het geen uitspraakproblemen oplevert. 

Kanaries, bureaus, cafés, kamers 

Slide 2 - Tekstslide

Regel 2: meervoud op 's
De 's schrijf je om uitspraakproblemen te voorkomen. 
Gebruik de 's bij afkortingen: 
vwo's, wc's, dvd's, cd's 

Gebruik de 's bij woorden die eindigen op: I, O, U, A, Y 
Bikini's, auto's, accu's, lama's, jury's 
Ezelsbruggetje: Ik hOU vAn Y's 

Slide 3 - Tekstslide

Uitzondering op -y
Als er vóór de -y een klinker staat, plak je de -s er gewoon aan vast. 

Jockeys
Cowboys 

Slide 4 - Tekstslide

Regel 3: meervoud op -en
Je schrijft -en gewoon aan het woord vast. 

Stoelen, koorden, polsen 

Maar!!! Er zijn uitzonderingen. Die uitzonderingen volgen op de volgende dia's. 

Slide 5 - Tekstslide

Uitzondering 1: woorden op -ik
Je schrijft 2 k's als de klemtoon op de -ik valt. 
Snikken, blikken, tikken 

Je schrijft 1 k als de klemtoon daar niet op valt. 
Viezeriken, leeuweriken, monniken 

Slide 6 - Tekstslide

Uitzondering 2: woorden op -ie of -ee
Je schrijft -ën als de klemtoon op de -ie of -ee valt.
Feeën, genieën, reeën

Je schrijft -n en een trema als de klemtoon daar niet op valt.
Bacteriën, poriën, oliën

Slide 7 - Tekstslide

Uitzondering 3: woorden op -f of -s
In het meervoud wordt de -f meestal een -v en de -s een -z.
Laars – laarzen
Kloof – kloven

Maar niet altijd!
Fotograaf – fotografen
Kaars – kaarsen

Slide 8 - Tekstslide

Welke is goed geschreven?
A
Bureau's
B
Bureaus
C
Buro's
D
Buros

Slide 9 - Quizvraag

Welke is goed geschreven?
A
Hobbie's
B
Hobbys
C
Hobby's
D
Hobbies

Slide 10 - Quizvraag

Welke is goed geschreven?
A
Idees
B
Ideën
C
Idee's
D
Ideeën

Slide 11 - Quizvraag

Welke is goed geschreven?
A
Genies
B
Genie's
C
Genieën
D
Geniën

Slide 12 - Quizvraag

Welke is goed geschreven?
A
Sprays
B
Spray's
C
Sprayen
D
Spray'en

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het meervoud van: monnik?

Slide 14 - Open vraag

Wat is het meervoud van: paté?

Slide 15 - Open vraag

Wat is het meervoud van: musicus?

Slide 16 - Open vraag

Wat is het meervoud van: hyena?

Slide 17 - Open vraag

Wat is het meervoud van: melodie?

Slide 18 - Open vraag

Wat is goed geschreven?
A
Havikken
B
Haviks
C
Haviken
D
Havik's

Slide 19 - Quizvraag

Wat is goed geschreven?
A
Filosofen
B
Filosoven
C
Filosoofs
D
Filosoof's

Slide 20 - Quizvraag

Wat is goed geschreven?
A
Alinea's
B
Alineas
C
Alineaen
D
Alinea'en

Slide 21 - Quizvraag

Wat is goed geschreven?
A
Plumeauen
B
Plumeau's
C
Plumo's
D
Plumeaus

Slide 22 - Quizvraag

Wat is goed geschreven?
A
Piano's
B
Pianoeen
C
Pianoen
D
Pianos

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het meervoud van: display?

Slide 24 - Open vraag

Wat is het meervoud van: bangerik?

Slide 25 - Open vraag

Wat is het meervoud van: politicus?

Slide 26 - Open vraag

Wat is het meervoud van: taxi?

Slide 27 - Open vraag

Wat is het meervoud van: begrafenis?

Slide 28 - Open vraag

Werkwoordspelling
Als een woord in de tegenwoordige tijd staat, maken we gebruik van de ik-vorm + t.

Die theorie werkt als volgt:
1. Schrijf van het werkwoord eerst de ik-vorm op.
2. Zoek het onderwerp van de zin.
3. Is het onderwerp ‘ik’? Dan laat je de ik-vorm staan.
4. Is het onderwerp ‘jij, hij, zij, het, u’? Dan komt er achter de ik-vorm nog een -t bij.

Slide 29 - Tekstslide

Voorbeeld 
Hij (worden) morgen getrakteerd op zijn verjaardag.

1. De ik-vorm van worden, is word.
2. Het onderwerp in deze zin is: hij.
3. Er moet dus achter de ik-vorm nog een -t bij.

Hij wordt morgen getrakteerd op zijn verjaardag. 

Slide 30 - Tekstslide

Voorbeeld
Ik (vinden) zijn traktatie niet lekker.

1. De ik-vorm van vinden, is vind.
2. Het onderwerp in deze zin is: ik.
3. We laten dus de ik-vorm staan.

Ik vind zijn traktatie niet lekker.

Slide 31 - Tekstslide

Roken (benadelen) je gezondheid.
A
Benadeeld
B
Benadeelt
C
Benadeeldt
D
Benadeel

Slide 32 - Quizvraag

De kachel (branden) eindelijk goed.
A
Brandt
B
Brand
C
Brant
D
Branden

Slide 33 - Quizvraag

Ik (antwoorden) niet op die vraag.
A
Antwoordt
B
Antwoorden
C
Antwoort
D
Antwoord

Slide 34 - Quizvraag

Hij (antwoorden) niet op die vraag.
A
Antwoord
B
Antwoorden
C
Antwoordt
D
Antwoort

Slide 35 - Quizvraag

Zij (blozen) altijd als ze hem ziet.
A
Bloost
B
Bloosd
C
Bloosdt
D
Blozen

Slide 36 - Quizvraag

De agent (bekeuren) die mevrouw.
A
Bekeurd
B
Bekeurdt
C
Bekeuren
D
Bekeurt

Slide 37 - Quizvraag

Er (worden) morgen een repetitie gegeven.
A
Word
B
Wordt
C
Worden
D
Wort

Slide 38 - Quizvraag

Mijn baas (faxen) mij een bestand.
A
Faxd
B
Faxed
C
Faxdt
D
Faxt

Slide 39 - Quizvraag

(Worden) je daar niet moe van?
A
Wordt
B
Word
C
Worden
D
Wort

Slide 40 - Quizvraag

Waarom schrijf je geen apostrof bij: cowboys, maar wel bij hobby's?

Slide 41 - Open vraag

Waarom schrijven we monniken met 1 k?

Slide 42 - Open vraag

Met welk ezelsbruggetje weet je dat er apostrof bij de meervoud moet staan?

Slide 43 - Open vraag

Achter (vinden) ik dat ook.
A
Vindt
B
Vinden
C
Vint
D
Vind

Slide 44 - Quizvraag

De leraar (beoordelen) jullie repetities.
A
Beoordeelt
B
Beoordeeld
C
Beoordelen
D
Beoordeeldt

Slide 45 - Quizvraag

Met welk onderwerp moet je nog oefenen?

Slide 46 - Woordweb