over taal opdr 29 tm 31

over taal blok 5
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

over taal blok 5

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Na deze les: 
- Weet je wat voor- en achtervoegsels zijn
- heb je hiermee geoefend

Slide 2 - Tekstslide

voorvoegsel
achtervoegsel

Slide 3 - Tekstslide

voorvoegsels
Bij sommige woorden kun je een stukje vóór het woord toevoegen; een voorvoegsel. De betekenis van het woord verandert door een voorvoegsel.

Voorbeeld: onrustig = on (voorvoegsel) + rustig = niet rustig

Slide 4 - Tekstslide

voorvoegsels
voorvoegsel
betekenis
voorbeeld
mis-
slecht/verkeerd
mislukt
on-
niet
onbetrouwbaar
wan-
geen/slecht
wangedrag
her-
nog een keer
hergebruik

Slide 5 - Tekstslide

achtervoegsels
 Achtervoegsels plak je achter een woord. Achtervoegsels zijn geen woorden op zichzelf (zoals bij samenstellingen). 

Achtervoegsels geven het kernwoord een andere betekenis. 

Slide 6 - Tekstslide

achtervoegsels
achtervoegsel
betekens
voorbeeld
-achtig
een beetje als
kinderachtig
-baar
kan
vloeibaar
- loos
zonder
zoutloos
- vol
met veel
liefdevol
-arm
met weinig
caloriearm 
-rijk
met veel
vezelrijk

Slide 7 - Tekstslide

bedenk 2 woorden met een voorvoegsel

Slide 8 - Woordweb

bedenk 2 woorden met een achtervoegsel

Slide 9 - Woordweb

Een voorbeeld van een voorvoegsel is:
A
baarmoeder
B
rijkdom
C
ongevaarlijk
D
spier

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het woord met een voorvoegsel?
A
geklets
B
gezwam
C
oeverloos
D
misverstand

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het voorvoegsel in 'onmisbaar'?
A
onmis
B
mis
C
on
D
baar

Slide 12 - Quizvraag

'belofte' heeft
A
alleen voorvoegsel
B
alleen achtervoegsel
C
voor- EN achtervoegsel
D
geen voor-/achtervoegsel

Slide 13 - Quizvraag

'autogordel' heeft
A
alleen voorvoegsel
B
alleen achtervoegsel
C
voor- EN achtervoegsel
D
geen voor-/achtervoegsel

Slide 14 - Quizvraag

'ondiep' heeft:
A
alleen voorvoegsel
B
alleen achtervoegsel
C
voor- EN achtervoegsel
D
geen voor-/achtervoegsel

Slide 15 - Quizvraag

'heroverweging' heeft
A
alleen voorvoegsel
B
alleen achtervoegsel
C
voor- EN achtervoegsel
D
geen voor-/achtervoegsel

Slide 16 - Quizvraag

Woorden met een voorvoegsel en/of achtervoegsel noem je?
A
Samenstellingen
B
Afleidingen
C
Lidwoorden
D
Werkwoorden

Slide 17 - Quizvraag

Smaakvol
A
Voorvoegsel
B
Achtervoegsel

Slide 18 - Quizvraag

Hergebruik
A
Voorvoegsel
B
Achtervoegsel

Slide 19 - Quizvraag

Eetbaar heeft een
A
Voorvoegsel
B
Achtervoegsel

Slide 20 - Quizvraag

Geurloos
A
Voorvoegsel
B
Achtervoegsel

Slide 21 - Quizvraag

LAATSTE VRAAG: kinderachtig
A
alleen voorvoegsel
B
alleen achtervoegsel
C
voor- EN achtervoegsel
D
geen voor-/achtervoegsel

Slide 22 - Quizvraag

Huiswerk

Maak opdracht 29-30-31
blz 246 - 247

Slide 23 - Tekstslide