Opdracht 4 werkwoordspelling: voltooid deelwoord

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k, g, t, mavo
• Leerjaar 1-4

tt: Stam of stam+ t

Ik brand mijn vingers aan de pan

Brand ik mijn vingers aan de pan?

Brand jij/je je vingers aan de pan?

Brandt je vader zijn vingers aan de pan?

Hij brandt zijn vingers aan de pan

Wij branden onze vingers aan de pan

Maar: Brand je vader van nieuwsgierigheid?

Brand jij vader van nieuwsgierigheid?

VT: Stam + de(n) of + te(n)

zwakke werkwoorden

Ik brandde mijn vingers aan de pan

Ik hakte de groente

Je hoort het: brandte kan niet, hakde ook niet

of gebruik

't kofschip (laatste letter voor -en)

wel? + te(n) bv. wachten, wacht, wachtte

niet? stam + de(n), bv. wennen, wen, wende

Maar: Brand je vader van nieuwsgierigheid?

Brand jij vader van nieuwsgierigheid?

Dictee

zin

Welke tijd heb je gekozen? TT/VT

Welke vorm heb je gekozen? 

TT: stam of stam + t of hele werkwoord?

VT: stam + te(n) of stam + de(n)?

Dictee

De klas beleefde gisteren een mooie dag.

Dictee

De klas beleeft vandaag een mooie dag.

Dictee

De kaarsen brandden vorige week gezellig.

Dictee

Schudt je vader het kleed uit?

Dictee

Schud jij even het kleed uit?

Dictee

Verwenden jullie gisteren de kat?

Dictee

Nieuw onderdeel van werkwoordspelling

Dictee

Ik heb mijn vingers aan de pan gebrand.

Dictee

Hij heeft zijn hond teveel verwend.

Dictee

De vogels hadden het gevaar verwacht.

Dictee

Klas 1 heeft vandaag veel beleefd.

Voltooid deelwoord

- Het voltooid deelwoord is een werkwoordsvorm.

- Het voltooid deelwoord geeft aan dat iets is afgelopen 

   (voltooid).

- Het voltooid deelwoord is  niet de persoonsvorm. 

- In een zin met een voltooid deelwoord staat altijd een vorm 

   van hebben, worden of zijn.

- Het voltooid deelwoord begint vaak met ge-, be- of ver-.

Voltooid deelwoord

- Het voltooid deelwoord is een werkwoordsvorm.

- Het voltooid deelwoord geeft aan dat iets is afgelopen 

   (voltooid).

- Het voltooid deelwoord is  niet de persoonsvorm. 

- In een zin met een voltooid deelwoord staat altijd een vorm 

   van hebben, worden of zijn.

- Het voltooid deelwoord begint vaak met ge-, be- of ver-.

Het huis is helemaal verbrand

Voltooid deelwoord

heeft verbran...? 

Langer maken: de verbrande vinger of de verbrante vinger?

heeft verbrand

Voltooid deelwoord

't kofschip

Laatste letter voor -en

wel: laatste letter een t    heeft gesist

niet: laatste letter een d  heeft gedroomd

Vul de juiste vorm van het voltooid deelwoord in:
Ik heb zijn verhaal nooit (geloven).

Vul de juiste vorm van het voltooid deelwoord in:
Heb je dat hele stuk (fietsen)?

Vul de juiste vorm van het voltooid deelwoord in:
We hebben vanmorgen een potje (voetballen).

Vul de juiste vorm van het voltooid deelwoord in:
De jongens zijn gisteren (verhuizen).

Vul de juiste vorm van het voltooid deelwoord in:
Heb je lekker (chillen)?

Vul het voltooid deelwoord van het werkwoord in

(kerven) Hebben jullie ook je naam in de boom………

Vul het voltooid deelwoord van het werkwoord in

(bloeden) De vinger heeft enorm…….

Vul het voltooid deelwoord van het werkwoord in

(doen) Dat had ik nooit……..

En nu door elkaar

Hoe oud (worden) je tante morgen?

De buren hebben hun eigen truien (breien)

Vul de juiste vorm van de werkwoorden in de tegenwoordige tijd in. Gebruik een spatie tussen de twee werkwoorden.

Miranda …… (spelen) op het drumstel terwijl Jente op haar banjo ……(tokkelen)

Vul de juiste vorm van het werkwoord in de verleden tijd in:

(kloven) De houthakkers……….de stammen.

Vul de juiste vorm van de werkwoorden in de tegenwoordige tijd in. Gebruik een spatie tussen de twee werkwoorden.


Van Miranda …… (verwachten) ik dat ze morgen …….. (optreden)

Vul de juiste vorm van de werkwoorden in de tegenwoordige tijd in. Gebruik een spatie tussen de twee werkwoorden.


Jente …….. (worden) veertien, ze …….. (zijn) iets jonger dan Miranda.

Vul de juiste vorm van het werkwoord in de verleden tijd in:

(krijsen) De peuter………in zijn wandelwagen.

Vul de goede vorm van de werkwoorden in de tegenwoordige tijd in. Gebruik een spatie tussen de twee werkwoorden.

……. (vinden) je ook niet, dat een banjo prachtig ………(klinken) ?

Vul het voltooid deelwoord van het werkwoord in

(krimpen) Mijn trui is………….

Vul de juiste vorm van het werkwoord in de verleden tijd in:

(bloeden) ……….jouw vinger zo erg?

Vul de juiste vorm van het werkwoord in de verleden tijd in:

(verhuizen) De leerling ……..naar de andere kant van het land.

Vul de juiste vorm van het werkwoord in de verleden tijd in:

(pakken) De man .................. een biertje uit zijn koelkast.

Vul de juiste vorm van de werkwoorden in de tegenwoordige tijd in. Gebruik een spatie tussen de twee werkwoorden.

Ze …….. (oefenen) graag op het drumstel, ……… (vertellen) ze aan haar.

Vul het voltooid deelwoord van het werkwoord in

(wegslepen) De parkeerwacht heeft onze auto…….