Werkwoordspelling

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 3,4

Werkwoordspelling 

tegenwoordige tijd

Dictee

Dictee

Het vliegtuig landt op het vliegveld

Dictee

Ik brand mijn vingers aan de pan

Dictee

Hij verwent zijn hond teveel

Dictee

De vogel vliegt weg

Werkwoord

Stam

Wennen - wen

lopen - loop

branden - brand

gaan - 

maken - 

De persoonsvorm vind je door:

• De zin vragend te maken.
  Het eerste woord is de persoonsvorm.

Ik ben op kamp geweest.

• De zin in een andere tijd te zetten. 
  Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.

De pizzeria was niet dichtbij.

De verbrande cake staat op tafel

pv = 

Hoe lang leven muggen

pv = 

stam: ik-vorm

Ik brand mijn vingers aan de pan

Brand ik mijn vingers aan de pan?

Ik (landen) op Schiphol

Ik ................ op Schiphol

Stam: ik-vorm

Ik brand mijn vingers aan de pan

Brand ik mijn vingers aan de pan?

Brand je ook van nieuwsgierigheid?

Want: Brand jij ook van nieuwsgierigheid?

Maar: Brand je vader van nieuwsgierigheid?

Brand jij vader van nieuwsgierigheid?

 (landen) je oom op Schiphol?

ander enkelvoud: hij/zij-vorm

Hij brandt zijn vingers aan de pan

Brandt hij zijn vingers aan de pan?

Hij (wennen) al aardig aan zijn nieuwe school

meervoud: infinitief (hele ww)

Wij branden onze vingers aan de pan

Wij (wennen) al aardig aan onze nieuwe school

De verwarming (branden) vandaag gelukkig weer!

Vorig jaar heeft de verwarming het hele jaar (branden)

Persoonsvorm

• De zin vragend te maken.
  Het eerste woord is de persoonsvorm.

Ik mag nu wel opruimen.  

• De zin in een andere tijd te zetten. 
  Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.

Sterk of zwak?  

Lezen	Sterk
Waaien	Sterk en zwak
Zijn	Onregelmatig
Snijden	Sterk
Besteden	Zwak
Bederven	Sterk

Voltooid deelwoord d of t?

• Langer maken: je hoort een d of t
• Gebruik het sexy-fokschaap
  

Bijvoeglijk naamwoord

• Een bijvoeglijk naamwoord schrijf je altijd zo kort mogelijk!

Wat is niet goed gespeld?

Wat is niet goed gespeld?

Goed of fout?

Het is de tegenwoordige tijd.

Fout is natuurlijk: steund. Dit moet zijn: steunt.

(Het hele werkwoord: steunen. De stam: steun)

Bron: Taalfouten spotten.

Wat is de juiste vorm van het werkwoord in tegenwoordige tijd?
Hij (gebruiken) zijn pen.

Hoe schrijf je het werkwoord tussen de haakjes?
Hij stak gisteren zijn (verbranden) hand opnieuw in de oven.

Hoe schrijf het werkwoord in de verleden tijd?

Hij (bedoelen) het goed.

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?

Ik (koken) pasta.

Hoe schrijf je het woord tussen de haakjes?

De (bezetten) vijand gaf zich snel over.

Hoe schrijf je het woord tussen de haakjes?

Hij gaat elke dag (lopen) naar school.

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?

Wij (zetten) de pot op tafel.

Goed of fout?

Het gaat hier om de voltooide tijd.

- ingepakt: goed (want je hoort de 't' in: ingepakte; of gebruik 't ex-Kofschip: de 'k' zit erin) 

- bezorgt: fout! (je hoort een 'd' in bezorgde; of kijk naar 't ex-Kofschip: daar zit de 'g' niet in.)

(Let op: 'bezorgt' is wel goed in de tegenwoordige tijd! Hij bezorgt het pakje.)

Hoe schrijf je dit voltooid deelwoord?

1. Beschermd
2. Beschermend
3. beschermt
4. beschermdt

Wat is de juiste vorm van het werkwoord schaven?

1. geschaaft
2. geschaafdt
3. geschaafd
4. geschaavd

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?

Ik heb haar (kussen).

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?

Zij hebben (betalen).

1. betalend
2. betaald
3. betaalt
4. betaaldt

GELEERD?

- je kunt werkwoorden correct spellen met behulp van het schema werkwoordspelling

spelling: werkwoordspelling