6. Aan elkaar of los

Nederlands
Aan elkaar of los:

samenstellingen
Blz. 258
planning:

-theorie
- aan de slag
- afsluiting
timer
15:00
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-4

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
Aan elkaar of los:

samenstellingen
Blz. 258
planning:

-theorie
- aan de slag
- afsluiting
timer
15:00

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel


  • Je leert dat je twee of meer woorden aan elkaar schrijft als die één begrip vormen.

Slide 2 - Tekstslide

Aan elkaar of los?
Dit doe je bij: 
  • Als het woord 1 klemtoon heeft (tennisracket, klemtoon ligt op ten) vakantiehuisje, terreinwagen
  • Bij 2 klemtonen schrijf je de woorden niet aan elkaar: sfeervol huisje, supermooie wagen 

Slide 3 - Tekstslide

Aan elkaar of los?
Dit doe je bij: 
  • samenstellingen van twee of meer woorden (tuinstoel)
  • woorden die een combinatie zijn van er, hier, daar, waar + voorzetsel (hiervoor, ertussendoor, daaronder)
  • getallen met honderd en duizend (zevenhonderd)
  • samengestelde werkwoorden (opbellen, tegenkomen)
  • samengestelde bijvoeglijke naamwoorden (deelwoord als tweede deel) (afleidend, dichtbegroeid, roodgloeiend)

Slide 4 - Tekstslide

Aan elkaar of los?
A
soepautomaat
B
soep automaat

Slide 5 - Quizvraag

aan elkaar of los?
A
daar om heen
B
daaromheen
C
daarom heen
D
daar omheen

Slide 6 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
zevenhonderddertien
B
zeven honderd dertien
C
zevenhonderd dertien
D
zeven honderddertien

Slide 7 - Quizvraag

Aan elkaar of los
A
achtuurjournaal
B
achtuur journaal
C
acht uur journaal
D
acht uurjournaal

Slide 8 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
rodewijn
B
rode wijn

Slide 9 - Quizvraag

Aan elkaar of los?


A
Coronavirus
B
Corona virus

Slide 10 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
trein en bus verkeer
B
treinenbusverkeer
C
trein- en bus verkeer
D
trein- en busverkeer

Slide 11 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
Zuid-Hollander
B
ZuidHollander
C
Zuid Hollander

Slide 12 - Quizvraag

Aan elkaar of los?

A
driemiljard
B
drie miljard

Slide 13 - Quizvraag

Aan elkaar of los?

A
babybed
B
baby bed

Slide 14 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
bananen schil
B
bananenschil

Slide 15 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
adembenemende voorstelling
B
adembenemendevoorsteling
C
adem benemende voorstelling
D
adem benemendevoorstelling

Slide 16 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
operatiekamer
B
operatie kamer
C
operatie-kamer

Slide 17 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
daar boven
B
daarboven

Slide 18 - Quizvraag

Aan elkaar of los?

A
politie auto
B
politieauto

Slide 19 - Quizvraag

Aan elkaar of los?

A
minimum inkomen
B
minimuminkomen

Slide 20 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
speur hond
B
speurhond

Slide 21 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
liefdesscène
B
liefdes scène

Slide 22 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
tussen door
B
tussendoor

Slide 23 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
tuin fakkels
B
tuinfakkels

Slide 24 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
lange termijn planning
B
langetermijnplanning
C
lange termijnplanning
D
langetermijn planning

Slide 25 - Quizvraag

Zelfstandig werken
Opdracht 
1
2 (in je schrift)
3 (in je schrift)
4 (in je schrift)

Tijd over? Opdracht 5 (in je schrift)

Slide 26 - Tekstslide

Lesdoel


  • Je leert dat je twee of meer woorden aan elkaar schrijft als die één begrip vormen.

Slide 27 - Tekstslide