A2B - P4 - week 5 - les 1 - H28 - spellingsregels H28

Welkom!
Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
takkenl@farel.nl
Aanwezig op: maandag, dinsdag, woensdag en vrijdag (SWS)
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2,3

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 70 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
takkenl@farel.nl
Aanwezig op: maandag, dinsdag, woensdag en vrijdag (SWS)

Slide 1 - Tekstslide

- Welkom 
- Spelling H28  
   - Huiswerk bespreken
   - Tweede deel H28

Doel:

- Je gebruikt hoofdletters en leestekens juist

Vandaag in de les:

Slide 2 - Tekstslide

Stillezen
timer
15:00
Leg je boeken op tafel neer - je mag ook aan je literatuuropdracht werken

Slide 3 - Tekstslide

Hoofdletters
Interpunctie (leestekens)
Spelling  H28 

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Nakijken huiswerk
Gemaakt: opdracht 1 t/m 5


Slide 6 - Tekstslide

Nakijken huiswerk
Gemaakt: opdracht 1 t/m 5


Slide 7 - Tekstslide

Nakijken huiswerk
Gemaakt: opdracht 1 t/m 5


Slide 8 - Tekstslide

Nakijken huiswerk
Gemaakt: opdracht 1 t/m 5


Slide 9 - Tekstslide

Nakijken huiswerk
Gemaakt: opdracht 1 t/m 5


4:
S.v.p. = s'il vous plaît = alstublieft
Blokletters: losse letters = kan iedereen lezen



Slide 10 - Tekstslide

Nakijken huiswerk
Gemaakt: opdracht 1 t/m 5


Slide 11 - Tekstslide

komma
1. Je gebruikt komma's bij een opsomming.
2. Je gebruikt een komma tussen twee persoonsvormen (verander de zin van tijd om erachter te komen of je te maken hebt met twee persoonsvormen naast elkaar)
3. Wanneer je iemand direct aanspreekt, gebruik je een komma.
4. Tussen de hoofdzin en een bijzin, als de delen lang zijn (voor voegwoorden)
5. Je zet ook een komma voor of na een tussenwerpsel.



Slide 12 - Tekstslide

komma
2. Je gebruikt een komma tussen twee persoonsvormen (verander de zin van tijd om erachter te komen of je te maken hebt met twee persoonsvormen naast elkaar)
  • Als je vanavond thuiskomt, mag je lekker uitrusten.
  • Als we nu gaan, komen we nog op tijd.

3. Wanneer je iemand direct aanspreekt, gebruik je een komma.
  • Marloes, help je even met de boodschappen?
  • Timo, kom je straks mee voetballen?
  • Jongens, houd nu eens op!


Slide 13 - Tekstslide

komma
4. Tussen de hoofdzin en een bijzin, als de delen lang zijn (voor voegwoorden):

Joppe gaat elk jaar naar Frankrijk op vakantie, omdat zijn ouders daar een vakantiehuisje hebben.


Slide 14 - Tekstslide

komma
5. Je zet ook een komma voor of na een tussenwerpsel.
  • Tussenwerpsels zijn woorden of woordgroepen die losstaan van de rest van de zin.
  • Tussenwerpsels drukken vaak een emotie uit: bijvoorbeeld pijn of blijdschap.

  • Au, dat doet ontzettend veel pijn!
  • Hoera, je hebt je examens gehaald!
  • Wow, wat goed dat je hebt volgehouden.
  • Foei, dat mag je niet doen!


Slide 15 - Tekstslide

dubbele punt
De dubbele punt wordt midden in een zin gebruikt en wordt gebruikt om iets aan te kondigen. 

1. Voor een opsomming
2. Voor een citaat. Je schrijft daarbij letterlijk op wat iemand zegt.
3. Voor extra uitleg of een toelichting

 

Slide 16 - Tekstslide

dubbele punt
2. Voor een citaat. Je schrijft daarbij letterlijk op wat iemand zegt.
  • Linda vraagt: 'Ga je mee naar de film vanavond?’ 
  • In het boek staat: 'Na een vraag zet je altijd een vraagteken.‘

3. Voor extra uitleg of een toelichting :
  • Nederland grenst aan twee landen: België en Duitsland.
  • We kunnen twee dingen doen: of je gaat op de fiets of ik breng je even.



Slide 17 - Tekstslide

aanhalingstekens
Bij een citaat.
Omdat in een citaat letterlijk wordt herhaald wat iemand gezegd heeft, staat dat deel tussen aanhalingstekens: "..."

  • Freek vraagt: "Wanneer krijg ik nieuwe voetbalschoenen?“
  • De jongens schreeuwden: "Kom hier, of we pakken je rugzak af!“
  • ‘Kom hier, of we pakken je rugzak af!’, schreeuwden de jongens.


Slide 18 - Tekstslide

Apostrof
1.  Als het woord zelf bedoeld wordt en niet de betekenis. 


Met hoeveel l'en schrijf je het woord 'onmiddellijk'. 

2. Als een woord op woordgroep op een speciale manier gebruikt wordt, bijvoorbeeld spottend. 

Toen we te laat kwamen, zei de docent dat we 'lekker op tijd' waren. 

Slide 19 - Tekstslide

Zet aanhalingstekens en komma's in de volgende zin:
Zullen we volgend jaar weer naar Antwerpen gaan vroeg de mentor.

Slide 20 - Open vraag

puntkomma
Zit tussen een punt en een komma in.

1. Tussen hoofdzinnen die sterker met elkaar samenhangen dan losse zinnen. (Dit komt relatief weinig voor.)

Mijn oudste broer wil de Mount Everest beklimmen; dat lijkt me een gevaarlijke onderneming. 



Slide 21 - Tekstslide

puntkomma
2.  Als afsluiting tussen de delen van een lange opsomming die onder elkaar staan. 

Bij een presentatie wordt gelet op:
iemands houding;
hoe goed iemand te verstaan is;
het verteltempo van de persoon die presenteert.




Slide 22 - Tekstslide

Liggend streepje 
- afbreekteken
- weglatingsteken
- koppelteken

Slide 23 - Tekstslide

Afbreek-
teken
Als je woord niet op een regel past, zet je een afbreekteken tussen twee lettergrepen van het woord.  Het liefst blijft het woord zo goed mogelijk lees- baar.

lettergre-
pen/ 
Letter-
grepen

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

weglatingsstreepje



geurloos en kleurloos

Slide 26 - Tekstslide

weglatingsstreepje



kerstballen en kerstbomen

Slide 27 - Tekstslide

Koppelteken 
  • na-apen/ radio-omroep
  • Noord-Brabant / Zuid-Afrika
  • $-teken / havo-leerling / 50-jarige
  • Jannie Janssen-Peters
  • assistent-bedrijfsleider/ minister-president
  • woon-werkverkeer/ haat-liefdeverhouding
  •  niet-roker/ ex-collega

Slide 28 - Tekstslide

Waar komt het weglatingsstreepje?

coronatest en coronavaccin
A
coronatest en corona-
B
coronatest en -vaccin
C
-test en coronavaccin
D
corona- en coronavaccin

Slide 29 - Quizvraag

Koppelteken?
A
non-stop
B
non stop

Slide 30 - Quizvraag

Koppelteken?
A
12-plusser
B
12 plusser

Slide 31 - Quizvraag

Is hieronder een weglatingsteken nodig?

In wielerwedstrijden en hardloopwedstrijden wordt de winnaar bepaald met behulp van een fotofinish.
A
Ja
B
Nee

Slide 32 - Quizvraag

Hoe zou je deze zin met weglatingsteken schrijven?

In wielerwedstrijden en hardloopwedstrijden wordt de winnaar bepaald met behulp van een fotofinish.

Slide 33 - Open vraag

Wel of geen koppelteken?
A
cameraopstelling
B
camera-opstelling

Slide 34 - Quizvraag

Als er staat 'in- en uitvoer' dan is het streepje een
A
koppelteken
B
weglatingsteken

Slide 35 - Quizvraag

Bij welk van onderstaande woorden wordt het weglatingsteken NIET goed gebruikt ?
A
binnen- en buitenbanden
B
carnavalsfeest en -optocht
C
boekenkast en -plank
D
dure- en goedkope kleding

Slide 36 - Quizvraag

Wel of geen koppelteken?
A
cv-ketel
B
cv ketel

Slide 37 - Quizvraag

Is hieronder een weglatingsteken nodig?

Vóór de introductie van de fotofinish was de richtlijn dat gelijke finishers als gelijke eindigers werden beoordeeld.
A
Ja
B
Nee

Slide 38 - Quizvraag

Koppelteken?
A
niet roker
B
niet-roker

Slide 39 - Quizvraag

Schrijf dit zo kort mogelijk:
kleine kinderen en grote kinderen

Slide 40 - Open vraag

Slide 41 - Tekstslide

H28 - Taalverzorging: Interpunctie

Maak opdracht 6, 7 en 8




Aan de slag:

Slide 42 - Tekstslide