het weer
1 / 30
Lesduur is: 37 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
A
het regent
B
het waait
C
het is mooi weer
D
het is koud
Slide 3 - Quizvraag
Slide 4 - Tekstslide
Welke maand is het?
A
januari
B
februari
C
maart
D
april
Slide 5 - Quizvraag
A
het regent
B
het waait
C
het is mooi weer
D
het is koud
Slide 6 - Quizvraag
Hoeveel maanden zitten er in een jaar?
Slide 7 - Open vraag
Volgende maand is het ...
Slide 8 - Open vraag
Vorige maand was het ...
Slide 9 - Open vraag
De eerste maand van het jaar is ...
Slide 10 - Open vraag
De elfde maand van het jaar is ..
Slide 11 - Open vraag
Het heeft gisteren hard .............. (waaien)
Slide 12 - Open vraag
Slide 13 - Video
welk seizoen is het nu?
A
herfst
B
zomer
C
winter
D
lente
Slide 14 - Quizvraag
Er zijn veel bloemen in de .............
A
winter
B
lente
C
zomer
D
herfst
Slide 15 - Quizvraag
klein- groot
Wat is het tegengestelde van nat?
Wat is het tegengestelde van nat?
A
sneeuw
B
droog
C
natter
D
regen
Slide 16 - Quizvraag
Wat is het tegengestelde van warm?
A
nat
B
heet
C
droog
D
koud
Slide 17 - Quizvraag
Het ............. vandaag mooi weer.
A
bent
B
heeft
C
zijn
D
is
Slide 18 - Quizvraag
Jij .................... geluk.
A
heb
B
heeft
C
hebt
D
bent
Slide 19 - Quizvraag
De leerlingen ................... moe.
A
is
B
hebben
C
zijn
D
heeft
Slide 20 - Quizvraag
Jullie ................. morgen sport.
A
zijn
B
heeft
C
is
D
hebben
Slide 21 - Quizvraag
Het ............... een koude dag.
A
heeft
B
bent
C
is
D
zijn
Slide 22 - Quizvraag
Hij ................... een fiets.
A
heb
B
hebben
C
heeft
D
hebt
Slide 23 - Quizvraag
Slide 24 - Tekstslide
Hoe heten de vier seizoenen?
Slide 25 - Open vraag
Slide 26 - Tekstslide
Wat is de datum van vandaag?
