HV1 Leesvaardigheid herhalen en leerdoelencheck

Welkom HV1A



Leesvaardigheid 3
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom HV1A



Leesvaardigheid 3

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  1. 10 minuten lezen
  2. Huiswerkopdrachten bespreken
  3. Leerdoelencheck / leerwerkcheck Leesvaardigheid 2
  4. Leesvaardigheid 3 Overtuigen en beschouwen
  5. Afsluiting en vooruitblik

Slide 2 - Tekstslide

10 minuten lezen

Slide 3 - Tekstslide

Noem twee voorbeelden van informerende teksten.

Slide 4 - Woordweb

Herhalen
Lees nog een keer de theorie op blz. 10.

Slide 5 - Tekstslide

Informeren

Slide 6 - Woordweb

Wat is het doel van een informerende tekst?
A
de lezer informatie geven
B
de lezer iets 'leren'
C
de lezer feiten geven
D
de lezer iets leuks laten lezen

Slide 7 - Quizvraag

Waar of niet waar?
Een informerende tekst is objectief en bevat weinig feiten.
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quizvraag

Is dit een
informerende
tekst?
A
ja, want de tekst 'leert ' je iets
B
ja, want de tekst geeft informatie
C
nee, want er zit heel duidelijk een mening in
D
nee, want de tekst bevat geen feiten

Slide 9 - Quizvraag

Leesvaardigheid 3: Overtuigen en beschouwen
Doel: Je leert wat overtuigende en beschouwende teksten zijn en welke doelen een schrijver hiermee heeft. 

Dus we leren deze les nog twee tekstdoelen en tekstsoorten naast het tekstdoel informeren en de tekstsoort informerende tekst. 

Slide 10 - Tekstslide

Weet je al wat overtuigen is? Wanneer overtuig je?

Slide 11 - Woordweb

Overtuigen
In een overtuigende tekst staat de mening van de schrijver centraal.

De schrijver wil de lezer overtuigen van zijn gelijk. 

Dit doet de schrijver met argumenten (redenen). 

Voorbeelden: recensie, ingezonden brief, column

Slide 12 - Tekstslide

Weet je al wat beschouwen is? Wanneer beschouw je?

Slide 13 - Woordweb

Beschouwen
Met een beschouwende of opiniërende tekst zorgt de schrijver ervoor dat de lezer zelf een mening kan vormen over het onderwerp.

De schrijver kan voor- en nadelen geven of verschillende meningen van deskundigen. 

Voorbeelden: sommige krantenartikelen en tijdschriftartikelen

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Het uur U. Waarom we nu moeten ingrijpen om het milieu te redden.
A
beschouwend
B
overtuigend

Slide 16 - Quizvraag

Lekker laten uitslapen! Hoe nieuwe inzichten in het puberbrein de lesroosters zouden moeten beïnvloeden.
A
beschouwend
B
overtuigend

Slide 17 - Quizvraag

Huiswerk maken: overschat of broodnodig?
A
beschouwend
B
overtuigend

Slide 18 - Quizvraag

Leraar: een beroep met vele gezichten.
A
beschouwend
B
overtuigend

Slide 19 - Quizvraag

Daarom duurzaam.
A
beschouwend
B
overtuigend

Slide 20 - Quizvraag

IJsberenarlarm! De zin en onzin van klimaatverandering.
A
beschouwend
B
overtuigend

Slide 21 - Quizvraag

Mening & argumenten
Ik vind dat een goede docent, omdat hij goed uitlegt.
Volgens mij is hij een goede docent, omdat hij goed orde kan houden.
Hij legt goed uit, dus is hij is een goede docent.
Aan welke woorden herken je een mening?

Slide 22 - Tekstslide

Opdracht 4 nakijken
a De vragensteller vindt dat haar dochter van 19 gewoon moet meebetalen aan het huishouden.
b De vragensteller ondersteunt haar mening met drie argumenten: (1) haar dochter is een werkende medebewoner, (2) het bedrag dat ze vraagt is veel lager dan de huur bij een ander en (3) haar dochter kan het bedrag makkelijk betalen van haar loon.
c De dochter vindt het belachelijk dat ze moet meebetalen aan het huishouden.
d De dochter ondersteunt haar mening met twee argumenten: (1) niemand van haar vrienden hoeft iets te betalen en (2) haar moeder moet het gewoon fijn vinden dat ze bij haar wil wonen.
e De tekst is beschouwend. De schrijver beschrijft namelijk twee verschillende meningen: haar eigen mening en die van haar dochter. Hierdoor heeft de lezer de mogelijkheid om zelf een mening te vormen over het onderwerp. De schrijver maakt dit zelfs expliciet met de vraag ‘wat vindt u?’.

Slide 23 - Tekstslide

Waar of niet waar?
Bij een beschouwende tekst mag de lezer zelf een mening vormen.
A
waar
B
niet waar

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het doel?
Nexit, goed idee of niet?
A
informeren
B
beschouwen
C
overtuigen

Slide 25 - Quizvraag

Wat is het doel?
Dit is waarom sociale media een slechte invloed op jongeren heeft.
A
informeren
B
beschouwen
C
overtuigen

Slide 26 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen een informerende en een overtuigende tekst?
A
Bij een informerende tekst komt de mening van de schrijver minder naar voren dan bij een overtuigende tekst.
B
In een informerende tekst heb je alleen feiten, bij een overtuigende tekst alleen meningen.
C
Een informerende tekst is helemaal objectief en een overtuigende tekst helemaal niet.

Slide 27 - Quizvraag

Leerdoelencheck
Pak de leerdoelen van periode A erbij.

Schrijf erbij in hoeverre je ze beheerst: nog helemaal niet/ een beetje/ voldoende/ goed/ supergoed.

Hoe kun je weten in hoeverre je ze beheerst?

Vervolgstap: Ga je nog iets herhalen of niet? Waarom wel/ niet?

Slide 28 - Tekstslide

Afsluiting en vooruitblik
Volgende les: dinsdag
  • Huiswerk: afmaken par. 41, 8b EN geprint meenemen. Leer: blz. 102, 104 en 106: de verbanden opsomming, tijd, reden, oorzaak-gevolg, tegenstelling, conclusie en samenvatting.
  • Meenemen: leesboek, boek, pen, schrift, laptop en par. 41, 8b geprint
  • Programma: Schrijfvaardigheid 25, 26, 40 en 41

Slide 29 - Tekstslide