Karneval

 Fasching
Die ‘fünfte Jahreszeit’, wie die Karnevalszeit gerne genannt wird, beginnt offiziell mit dem 11.11. Im Gegensatz zu den meisten anderen Festen trägt das Fest unmittelbar vor der Fastenzeit verschiedene Namen.
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

 Fasching
Die ‘fünfte Jahreszeit’, wie die Karnevalszeit gerne genannt wird, beginnt offiziell mit dem 11.11. Im Gegensatz zu den meisten anderen Festen trägt das Fest unmittelbar vor der Fastenzeit verschiedene Namen.

Slide 1 - Tekstslide

Woher kommt der Brauch?
Wir sehen uns gleich ein Video an über den Ursprung des Karnevals.
Beantworte danach einige Fragen.
Mache einige Notizen während dem sehen! Im Video gibt es einige Stichwörter.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Und jetzt die Fragen!

Slide 4 - Tekstslide

Was ist die Fastnacht?

Slide 5 - Open vraag

Woher kommt der Brauch? Betekent...

Slide 6 - Open vraag

Waarom heet het verschillend Karneval, Fastnacht of Fasching?

Slide 7 - Open vraag

Wat betekent carnelevare?

Slide 8 - Open vraag

Hoe lang duurt de vastentijd en waarom?

Slide 9 - Open vraag

In welk gebied wordt carnaval vooral gevierd in Duitsland?

Slide 10 - Open vraag

Voordat de vastentijd begint werd er niet alleen gefeest. Wat was ook belangrijk?

Slide 11 - Open vraag

Wat gebeurt er 1823 in Keulen/Köln?

Slide 12 - Open vraag

In welke twee steden, naast Keulen, wordt ook veel carnaval gevierd?

Slide 13 - Open vraag

Wat deed men rond 1900 in het zuiden?

Slide 14 - Open vraag

Er werd in het filmpje een rivier genoemd, namelijk
A
Rijn
B
Moezel
C
Elbe
D
Donau

Slide 15 - Quizvraag

 Der Höhepunkt der Karnevalszeit ist der Karnevalsumzug am Rosenmontag mit vielen bunten Wagen und verkleideten Menschen. Na de video volgt er een aantal vragen. Kijk en lees goed!

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

In Köln feiern die Jecken Rosenmontag
Wat zijn Jecken?
A
de prins en de raad van 11.
B
carnavalsvierders
C
de toeschouwers
D
de danseressen

Slide 18 - Quizvraag

An dem Umzug nehmen etwa 11.000 Karnevalisten teil.
Vertaal Umzug

Slide 19 - Open vraag

Ein Karnevalswagen nimmt Schulz und Merkel aufs Korn.
Wat betekent aufs Korn nehmen?
A
aandacht besteden aan
B
uitbeelden
C
onder schot nemen
D
bespotten

Slide 20 - Quizvraag

Die Tanzgarden dürfen nicht fehlen.
Wat betekent dürfen nicht fehlen?
A
zijn niet met veel (dansers) aanwezig
B
kunnen niet veel.
C
mogen niet ontbreken.
D
durven niet veel

Slide 21 - Quizvraag

Was sind Adjektive und
wie können wir diese verwenden?

Slide 22 - Woordweb

Adjektive
Bijvoeglijke naamwoorden

Der Pullover ist viel zu groß.
Ich finde den Pullover nicht so schön.
= prädikativ

Das ist kein neuer Pullover.
Du brauchst ein schickes Hemd, einen warmen Pullover und eine schöne Hose.
= attributiv
Leerboek blz. 253

Slide 23 - Tekstslide

Huiswerk vergelijken
Opdrachten in het boek:
Blz. 197 opdracht 7
Blz. 198 opdracht 9 en 10

Slide 24 - Tekstslide

Ich sehe ein... .... mit ein... .... !

Slide 25 - Tekstslide

Zukunftsträume
Nach der Schule würde ich gerne ... .
In ... Jahren würde ich gerne ... .
Ich würde gerne ... .


Schrijf tenminste 10 zinnen over jouw toekomst/toekomstwensen/toekomstdromen. Gebruik hiervoor de Konjunktiv II en bijvoeglijke naamwoorden.

Slide 26 - Tekstslide