H5 - het zwakke werkwoord in de verleden tijd en het voltooid deelwoord

het zwakke werkwoord 
in de tegenwoordige en verleden tijd 
het voltooid deelwoord 
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

het zwakke werkwoord 
in de tegenwoordige en verleden tijd 
het voltooid deelwoord 

Slide 1 - Tekstslide

Präsens (tegenwoordige tijd)
A.) Regelmatige werkwoorden (sterk + zwak):
1. Hoofdregel 
2. Uitzondering: -sisklank
3. Uitzondering: -d/-t

B.) Onregelmatige werkwoorden:
haben, sein, werden + modale hulpwerkwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Regelmatige werkwoorden
ich
du
er/sie/es/man

wir
ihr
sie/Sie
mache
machst
macht

machen
macht
machen
boxe
boxt
boxt

boxen
boxt
boxen
arbeite
arbeitest
arbeitet

arbeiten
arbeitet
arbeiten
1. machen
2. boxen*
3. arbeiten **

öffnen (openen)
atmen (ademen)
rechnen (rekenen)
regnen (regenen),
zeichnen (tekenen)
* werkwoorden die met de stam eindigen op een sisklank (-s, -ss, -ß, -x, -z) krijgen bij 'du' alleen een -t ipv -st 
** werkwoorden die met de stam eindigen op een -d/-t of medeklinker + -m of -n krijgen bij 'du, er/sie/es/man en ihr' een extra -e tussen de stam en de uitgang

Slide 3 - Tekstslide

regelmatige werkwoorden
vervoegen in de t.t.

Slide 4 - Woordweb

du (kaufen).
A
kaufet
B
kaufe
C
kaufen
D
kaufst

Slide 5 - Quizvraag

Ich (spielen)
A
spielt
B
spiele
C
spielen
D
gespielt

Slide 6 - Quizvraag

ihr (machen)
A
machen
B
machst
C
macht
D
machet

Slide 7 - Quizvraag

du (heißen)
A
heißt
B
heißst
C
heißest
D
heißen

Slide 8 - Quizvraag

er (antworten)
A
antwort
B
antwortet
C
antwortest
D
antwortt

Slide 9 - Quizvraag

zwakke werkwoorden
vervoegen in de v.t.

Slide 10 - Woordweb

Sleep de uitgangen naar de juiste plek
ich
du
er/sie/es/man

wir 
ihr
sie/Sie
spiel
spiel
spiel

spiel
spiel
spiel
-te
-test
-te
-ten
-ten
-tet

Slide 11 - Sleepvraag

Sleep de uitgangen naar de juiste plek
ich
du
er/sie/es/man

wir 
ihr
sie/Sie
red
red
red

red
red
red
-ete
-etest
-ete
-eten
-eten
-etet

Slide 12 - Sleepvraag

machen
antworten*
ich
machte
antwortete
du
machtest
antwortetest
er/sie/es/man
machte
antwortete
wir
machten
antworteten
ihr
machtet
antwortetet
sie/Sie
machten
antworteten
zwakke werkwoorden - Präteritum

Slide 13 - Tekstslide

* als de stam van een werkwoord eindigt op -d of -t, of -m -f -n wordt er tussen de uitgangen van de verleden tijd en de stam een extra e toegevoegd.
(öffnen, atmen, regnen, rechnen, zeichnen)
* Onregelmatig: kennen, nennen, brennen, senden, bringen, denken

Slide 14 - Tekstslide

Warum (lauten) die Glocken gestern?

Slide 15 - Open vraag

Das neue Fahrrad (kosten) €300,-

Slide 16 - Open vraag

Ich (folgen) den Weg nach Hause.

Slide 17 - Open vraag

Er (brauchen) ein Wörterbuch für die Übersetzung.

Slide 18 - Open vraag

(Lernen) sie (mz) die Verben?

Slide 19 - Open vraag

Waar moet je om denken bij de verleden tijd van werkwoorden waarvan de stam op een -d of op een -t eindigt?
A
laatste letter is een -t
B
die krijgen altijd een extra -e
C
Altijd met een hoofdletter
D
alleen bij du, er/sie/es en ihr een extra -e

Slide 20 - Quizvraag

Partizip (voltooid deelwoord)
A.) zwakke werkwoorden:
1. Hoofdregel 
2. Uitzondering: stam op -d/-t &
medeklinker + -m of -n
3. Uitzondering: be- of ver-
4. Uitzondering: -ieren
B.) Onregelmatige werkwoorden + sterke werkwoorden:
moet je 'gewoon' leren!!! (zie Lernlisten)

+ een t.t. van haben of sein = Perfekt

Slide 21 - Tekstslide

Regelmatige werkwoorden - Partizip
3. be- of ver-
stam + t: besucht

4. - ieren
stam + t : studiert
1. Hoofdregel
ge + stam + t : gemacht

2. stam op -d/-t &
medeklinker + -m of -n
ge + stam + et : gearbeitet, 
geöffnet 

Slide 22 - Tekstslide

Onegelmatige werkwoorden - Partizip
Moet je gewoon leren

haben: gehabt
sein:  gewesen
werden: geworden 

Slide 23 - Tekstslide

Er ___ (haben) viel ___ (reden)!

Slide 24 - Open vraag

Wir ___ (haben) das gestern ___ (machen).

Slide 25 - Open vraag

Du ___ (sein) immer sehr ___ (versorgen).

Slide 26 - Open vraag

Er ___ (haben) nicht lange ___ (studieren).

Slide 27 - Open vraag

Ihr ___ (haben) lang ___ (rechnen).

Slide 28 - Open vraag