woordenschat thema klein

• Taal
• Basisschool
• Groep 4

ik oefen met de woorden van het thema klein

noem een woord dat hoort bij het thema klein

we doen een quiz

je kiest antwoord A of B

wat betekent het woord fors?

1. groot en stevig
2. klein

wat betekent het woord iel?

1. groot
2. smal en dun

wat betekent het woord kolossaal?

1. heel groot, enorm
2. klein

wat betekent het woord miezerig?

1. erg klein en niet belangrijk
2. groot

wat betekent het woord mini?

1. groot
2. klein

wat betekent op ware grootte?

1. net zo groot als in het echt
2. groter dan in het echt

wat betekent pietepeuterig?

1. heel klein en teer
2. heel groot

wat betekent reusachtig?

1. heel erg klein
2. erg groot

wat betekent het woord verkleining?

1. kleiner maken
2. groter maken

wat betekent het woord vergroting?

1. groter maken
2. kleiner maken

welk woord hoort bij de omschrijving: heel zacht, met kleine veertjes?

1. donzig
2. glibberig

wat is een eierschaal?

1. de harde buitenkant van een ei
2. de zacht binnenkant van een ei

welke woord hoort bij de omschrijving: glad en nat?

1. glibberig
2. donzig

wat is een insect?

1. een dier met 6 poten, kan vaak vliegen
2. een hond

hoe heten de eitjes van een kikker?

1. kikkerdril
2. een ei

wat betekent krioelen?

1. druk door elkaar bewegen, met heel veel samen.
2. stil zitten

wat is een kadetje?

1. een zacht broodje
2. een hard broodje

wat is een stekje?

1. een stukje van een plant met nieuwe wortels
2. takken van een plant

wat betekent het woord teer?

1. iets wat snel kapot gaat, niet sterk is of snel ziek word
2. oersterk

wat betekent wortelen?

1. oude wortels
2. nieuwe wortels maken

wat hebben we nu geleerd/geoefend?