M3 passé composé

• Frans
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 3

M3 passé composé

But : vandaag overlopen we nog één keer de grammatica voor de toets van morgen stap voor stap. 

De passé composé

Présent = tegenwoordige tijd : ik fiets, hij loopt, wij leren

Passé composé = verleden tijd : ik heb gefietst, hij heeft gelopen, wij hebben geleerd.

Uit welke 2 onderdelen bestaat een zin in de verleden tijd?

Welk hulpwerkwoord gebruikt men (meestal) in het Frans voor de verleden tijd?

Om te bepalen hoe je het hulpwerkwoord moet vervoegen kijk je naar :

1. Het onderwerp
2. De persoonsvorm
3. Het lijdend voorwerp
4. Het voltooid deelwoord

Het onderwerp vervangen

Soms staat er in de tekst geen persoonlijk voornaamwoord maar een ander onderwerp bijv. <<Les élèves >>, <<Jean et Marie>>, <<mon prof>>, etc.

Deze moet je dan "vervangen" in je hoofd door het juiste persoonlijke voornaamwoord

Je hoeft dit in de zin niet te veranderen. Je schrijft het ook niet dubbel op.

Voorbeeld

Marie et Amir sont à Paris (Marie et Amir zijn in Parijs)

"Marie et Amir" zou je kunnen vervangen door : zij (zij zijn in Parijs.)

Zij (ml.mv) --> ont été

Marie et Amir ont été  à Paris

Je schrijft niet : Marie et Amir ils ont été (Marie et Amir zij zijn geweest)

Les élèves mangent les croissants
"Les élèves" kun je vervangen door :

1. vous
2. nous
3. ils
4. elles

Jean et Marie habitent à Paris
"Jean et Marie" kun je vervangen door :

1. vous
2. nous
3. ils
4. elles

"Marie et Élise" kun je vervangen door :

1. vous
2. nous
3. ils
4. elles

"Mes amis et moi" kun je vervangen door

1. vous
2. nous
3. ils
4. elles

"Élise" kun je vervangen door

1. il
2. elle
3. tu
4. je

Het hulpwerkwoord

Zodra je weet welk onderwerp/persoonlijk voornaamwoord centraal staat in de zin, kun je de juiste vorm van Avoir kiezen.

J'

Tu

Il / elle / on

Nous

Vous

Ils / elles

ont

avez

avons

ai

as

a

Het voltooid deelwoord

Er zijn drie soorten werkwoorden :

- er

- ir

- re

De werkwoorden op -er

De regel : hele werkwoord - er + é

Manger --> mang --> mangé

Habiter --> habit --> habité

aimer --> aim --> aimé

De werkwoorden op -ir

De regel : hele werkwoord - ir + i

Finir --> fin --> fini

choisir --> chois --> choisi

Réflechir --> réflech --> réflechi

De werkwoorden op -re

De regel : Hele werkwoord - re + u

perdre --> perd --> perdu

attendre --> attend --> attendu

Entendre --> entend --> entendu

Wat is het voltooid deelwoord van :
voyager

Wat is het voltooid deelwoord van finir

Wat is het voltooid deelwoord van
"attendre"

Wat is het voltooid deelwoord van
"chanter"

Zet in de passé composé
Anna perd la route.
Let op hoofdletters en punten

Zet in de passé composé
Anna et Elise choisissent un camping.

Zet in de passé composé
J'attends deux heures!

Onregelmatige vormen

être --> été

avoir --> eu

prendre --> pris

Faire --> fait

Zet in de passé composé
Je fais le contrôle.

Il est à Paris.

Elle a une voiture.

Zet in de passé composé
Nous prenons (prendre) beaucoup de photos.

Courage!

Heel veel succes morgen met de toets

Leren bron A + B

De passé composé met avoir + onregelmatige vormen être + faire + avoir + prendre