Leesvaardigheid lesweek 2/3

Nederlands - lezen 
Onderwerp, hoofdgedachte & de betrouwbaarheid van een tekst.

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Nederlands - lezen 
Onderwerp, hoofdgedachte & de betrouwbaarheid van een tekst.

Slide 1 - Tekstslide

Wat is ook alweer het onderwerp van een tekst?

Slide 2 - Woordweb

Wat is de hoofdgedachte van een tekst?

Slide 3 - Woordweb

Hoofdgedachte
De hoofdgedachte is altijd een complete zin. Je vindt de hoofdgedachte meestal in de inleiding of in het slot van een tekst, dus lees die twee gedeelten goed!
Let op: de hoofdgedachte is nooit een vraag!





Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Onderwerp
Hoofdgedachte
de kortst mogelijke samenvatting van een tekst
Beschrijft in één woord of in een paar woorden waarover de tekst gaat

Slide 6 - Sleepvraag

Welke vraag stel je jezelf als je wilt weten wat het onderwerp van een tekst is?
A
Waar gaat de tekst over?
B
Wat is het belangrijkste argument van de schrijver?
C
Wat is het belangrijkste wat er in de tekst gezegd wordt?

Slide 7 - Quizvraag

Wat is waar?
A
De hoofdgedachte is 1 woord
B
De hoofdgedachte is het belangrijkste wat de schrijver wil vertellen
C
De hoofdgedachte kan je uit de tekst halen
D
De hoofdgedachte moet je (soms) zelf verzinnen

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Tekstslide

Wat is het onderwerp van de tekst
A
GPS-dienst
B
GPS-dienst pizzaketen
C
pizzaketen
D
Pizzaketen Domino’s gaat bezorgers volgen met gps-tracking.

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Tekstslide

Wat is de hoofdgedachte van deze tekst?
A
Pizzaketen Domino’s gaat bezorgers volgen met gps-tracking.
B
Deze tekst heeft geen hoofdgedachte.
C
Domino's
D
GPS-dienst pizzaketen.

Slide 12 - Quizvraag

Betrouwbaarheid van een tekst

Slide 13 - Tekstslide

Om te bepalen of een tekst betrouwbaar is, kijk ik naar:
A
De schrijver, het publiek en de datum van de tekst
B
De bron, het publiek en het doel van de tekst
C
De bron, de schrijver en het doel van de tekst
D
Het publiek, het doel en de datum van de tekst.

Slide 14 - Quizvraag

Betrouwbaar?

Is deze tekst betrouwbaar? 
is deze tekst feitelijk? 

Denk: wat wil de schrijver? 

Slide 15 - Tekstslide

Betrouwbaarheid teksten
  • Deskundigheid auteur;
  • Datum van publicatie;
  • Objectiviteit;
  • Taalgebruik;
  • Feiten of meningen;
  • Gebruik van bronnen.

Slide 16 - Tekstslide

Betrouwbaarheid van een tekst
  • Niet alles wat je leest is betrouwbaar.
  • Een betrouwbare tekst heeft controleerbare feiten

Slide 17 - Tekstslide

Bekijk de uitspraken over betrouwbaarheid van een tekst.
1. Als de schrijver de bron vermeldt, is de tekst betrouwbaar.
2. Als de tekst niet meer actueel is, is de tekst onbetrouwbaar.

Welke uitspraak over betrouwbaarheid van een tekst is juist?
A
Alleen uitspraak 1 is juist.
B
Alleen uitspraak 2 is juist.
C
Beide uitspraken zijn juist.
D
Beide uitspraken zijn onjuist.

Slide 18 - Quizvraag

Een bijsluiter van medicatie is een betrouwbare tekst.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quizvraag

Hoe kun je de betrouwbaarheid van een tekst controleren?
A
Kijken wie de tekst heeft geschreven.
B
Controleren of de informatie actueel is.
C
De bron van de tekst controleren.
D
Achterhalen waar de informatie vandaan komt.

Slide 20 - Quizvraag

Welke tekst is (het meest) betrouwbaar?
A
een review op Insta
B
een recensie van een film
C
een tekst met bronvermelding
D
een krantenartikel uit 2010

Slide 21 - Quizvraag

Opdracht
Ga aan de slag met de opdracht betrouwbaarheid

Slide 22 - Tekstslide