In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Toets Nederlands
Slide 1 - Tekstslide
Welk werkwoord is een koppelwerkwoord?
A
feesten
B
verrijken
C
blijken
D
rijden
Slide 2 - Quizvraag
Welk werkwoord kan nooit een ZWW zijn?
A
lijken
B
worden
C
zijn
D
blijken
Slide 3 - Quizvraag
Noem voorzetsels
Slide 4 - Woordweb
Wat is het LV in deze zin? Ik gaf aan mijn vriendin een boek cadeau.
A
mijn vriendin
B
cadeau
C
aan mijn vriendin
D
een boek
Slide 5 - Quizvraag
Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin? Ik ben naar school wezen fietsen.
A
ben wezen fietsen
B
ben wezen
C
ben fietsen
D
ben
Slide 6 - Quizvraag
Wat betekent esthetiek?
Slide 7 - Open vraag
Wat betekent feminisme?
Slide 8 - Open vraag
Wat betekent fraude?
Slide 9 - Open vraag
Wat betekent immoreel?
Slide 10 - Open vraag
Wat is het voegwoord uit deze zin? Wist je dat er vroeger geen asfaltwegen waren, maar straten van klinkers?
A
wist
B
maar
C
van
D
dat
Slide 11 - Quizvraag
"Maar" is een onderschikkend voegwoord
A
waar
B
niet waar
Slide 12 - Quizvraag
Wat zijn alle nevenschikkende voegwoorden?
Slide 13 - Woordweb
Noem een paar onderschikkende voegwoorden
Slide 14 - Woordweb
Wat is de bijzin in deze zin? Omdat hij licht beschreef als golfverschijnsel, staat Christiaan Huygens op één.
Slide 15 - Open vraag
Is het voegwoord in deze zin os of ns? Omdat hij licht beschreef als golfverschijnsel, staat Christiaan Huygens op één.
A
nevenschikkend
B
onderschikkend
Slide 16 - Quizvraag
Noem de structuur in deze zin Lezenslijper Baruch Spinoza werd vooral bekend doordat hij ook filosoof was.
Slide 17 - Open vraag
Wat is de structuur in deze zin? Rioolbuizen liggen vrij diep onder de grond, want ze moeten een beetje aflopen, zodat het vieze rioolwater goed blijft stromen.
A
hz + hz + bz
B
hz + bz + hz
C
bz + bz + hz
D
bz + hz + bz
Slide 18 - Quizvraag
Wat zijn de voegwoorden in deze zin? Rioolbuizen liggen vrij diep onder de grond, want ze moeten een beetje aflopen, zodat het vieze rioolwater goed blijft stromen.
A
want
B
want, zodat
C
zodat
D
rioolbuizen, want, zodat
Slide 19 - Quizvraag
Wat is de pv? Ik weet zeker dat ik in de komende weken een paar kilo zal aankomen.
A
weet
B
zal aankomen
C
aankomen
D
weet zal aankomen
Slide 20 - Quizvraag
Wat voor een werkwoord is de pv? Ik weet zeker dat ik in de komende weken een paar kilo zal aankomen.
A
Hww
B
Zww
C
Kww
Slide 21 - Quizvraag
Wat voor een werkwoord is zal? Ik weet zeker dat ik in de komende weken een paar kilo zal aankomen.
A
Zww
B
Hww
C
Kww
Slide 22 - Quizvraag
Wat voor een werkwoord is aankomen? Ik weet zeker dat ik in de komende weken een paar kilo zal aankomen.
A
Hww
B
Zww
C
Kww
Slide 23 - Quizvraag
Wat zijn de koppelwerkwoorden?
Slide 24 - Open vraag
Wat betekent steggelen?
Slide 25 - Open vraag
Wat betekent orthodoxe?
Slide 26 - Open vraag
Wat betekent bakermat?
Slide 27 - Open vraag
Noem aanwijzende voornaamwoorden
Slide 28 - Woordweb
Bepaalde hoofdtelwoorden geven een nauwkeurige hoeveelheid aan