Unit 4 - 4

Week 6 - lesson 2
  • Check homework
  • Check words
  • Grammar
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Week 6 - lesson 2
  • Check homework
  • Check words
  • Grammar

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Check exercise 8, 9 + 10

Slide 3 - Tekstslide

Exercise 8
  1. Photography is a pastime that I can't get enough of.
  2. What do you do in your spare time?
  3. How did you get into Irish dancing?
  4. My love for it started when my mother taught me to sew.
  5. I really like going to the gym because I enjoy being physically active.
  6. Nicole enjoys creative activities such as painting.

Slide 4 - Tekstslide

Exercise 8
1. Fotografie is een tijdverdrijf waar ik geen genoeg van krijg.
2. Wat doe je in je vrije tijd?
3. Hoe ben je geïntereseerd geraakt in Ierse dans?
4. Mijn liefde ervoor begon toen mijn moeder me leerde naaien.
5. Ik vind het erg leuk om naar de sportschool te aan omdat ik ervan hou om lichamelijk actief te zijn.
6. Nicole vindt creatieve activiteiten zoals schilderen leuk.


Slide 5 - Tekstslide

Exercise 9
1. I got interested in snakes when I was eleven years old.
2. We go dancing whenever we can.
3. I go inline skating almost every day because it keeps me fit.
4. Eric is into fashion design.
5. Jewellery-making is a pastime that takes up a lot of my time.
6. Stephanie is passionate about kart racing. / Kart racing is something that Stephanie is very passionate about.

Slide 6 - Tekstslide

Exercise 10
1. How did you get into this unusual hobby
2. My passion for it started when I received a crafts magazine
3. But it's something I can't get enough of
4. I go to my hobby room whenever I can




Slide 7 - Tekstslide

Exercise 10
5. Do you have any other hobbies
6. My other favourite pastime is skating
7. I like skating because I enjoy being outside
8. because I enjoy the speed, and it keeps me healthy/fit

Slide 8 - Tekstslide

Week 6 - lesson 2
  • Check homework
  • Check words
  • Grammar

Slide 9 - Tekstslide

What is the Dutch translation of:
baking

Slide 10 - Open vraag

What is the Dutch translation of:
creative

Slide 11 - Open vraag

What is the Dutch translation of:
quit

Slide 12 - Open vraag

What is the Dutch translation of:
pastime

Slide 13 - Open vraag

And now the other way around

Slide 14 - Tekstslide

Geef de Engelse vertaling van:
naaien

Slide 15 - Open vraag

Geef de Engelse vertaling van:
handenarbeid

Slide 16 - Open vraag

Geef de Engelse vertaling van:
fotografie

Slide 17 - Open vraag

Geef de Engelse vertaling van:
inzetten voor

Slide 18 - Open vraag

Week 6 - lesson 2
  • Check homework
  • Check words
  • Grammar

Slide 19 - Tekstslide

E - Grammar
Relative clauses

Slide 20 - Tekstslide

Relative clauses
Betrekkelijke bijzinnen
Geeft extra informatie over iets of iemand.
Who, which, that

Who = personen
Which = dieren en dingen
That = personen, dieren, dingen (informeel)

Slide 21 - Tekstslide

Relative clauses
Sam, who lives next door, is my best friend.
Baking is something which I can't get enough of.
Dancing is a hobby that takes up a lot of my time.

Slide 22 - Tekstslide

Relative clauses
Soms is de bijzin noodzakelijk om te begrijpen over wie/wat het gaat. Dan kun je who, which, that weglaten.

This is the man (who) I was talking about.
I bought the bicycle (that) the shop had on sale.

Slide 23 - Tekstslide

Relative clauses
Soms geeft de bijzin alleen extra informatie. Je gebruik dan alleen maar who of which. Zo'n zin staat tussen komma's.

My brother, who likes fishing, bought a fishing rod.


Slide 24 - Tekstslide

Relative clauses
Je kunt who en which samen met een voorzeltsel gebruiken (kast woordjes). Voorzetsel staat dan vaak achteraan de bijzin.

The gym which we always practise in is closed.
The instructor, who you told me about, is really nice.



Slide 25 - Tekstslide

Relative clauses
Feeling fancy? Het voorzetsel kan ook vooraan in de zin, dit is formeler. Who verandert dan in whom.

The gym, in which we always practise, is closed.
The instructor, about whom you told me, is really nice.

Slide 26 - Tekstslide

Relative clauses
Wil je het bezit van iets aangeven? Gebruik dan whose. In het Nederlands is dit waarvan, van wie, wiens of wier.

The girls, whose passion is dancing, went to the club.

Slide 27 - Tekstslide

Jamie really liked the chocolate ... I bought for her.
A
that
B
whose

Slide 28 - Quizvraag

The woman ... helped us at the post office.
A
who
B
which

Slide 29 - Quizvraag

Homework
Study words B + C + D
Make exercise 12 + 13

Slide 30 - Tekstslide