Le Passé Composé (avoir): brugklas

le Passé Composé
voorbeeld: j'ai regardé
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

le Passé Composé
voorbeeld: j'ai regardé

Slide 1 - Tekstslide

Passé Composé??!!

Slide 2 - Woordweb

Zet de zin in de verleden tijd (en zorg dat je het ww 'hebben' gebruikt)
Ik speel

Slide 3 - Open vraag

Geloof me... Frans is niet moeilijker!
Ik speel. -> Je joue. 
Ik heb gespeeld. -> J'ai joué.

Wij praten. -> Nous parlons.
Wij hebben gepraat. -> Nous avons parlé.

Slide 4 - Tekstslide

Passé Composé : 2 delen
- Deel 1: het hulpwerkwoord AVOIR

j'ai
tu as
il / elle / on a
nous avons
vous avez
ils / elles ont

Slide 5 - Tekstslide

Passé Composé : 2 delen
- Deel 2: het voltooid deelwoord
WW OP -ER: STAM + É
Voorbeelden:
jouer : joué
danser : dansé
aimer : aimé 
regarder : regardé

Slide 6 - Tekstslide

We gaan ermee oefenen!
Ik heb gedanst.
A
Je danse
B
Je suis dansé
C
J'ai danse
D
J'ai dansé

Slide 7 - Quizvraag

Zij heeft gekeken.
A
Elle a regardé
B
Elle a regarder
C
Elle regardé
D
Elle a regarde

Slide 8 - Quizvraag

Jullie hebben gegeten.
A
Vous avez mangée
B
Vous mangé
C
Vous avez mange
D
Vous avez mangé

Slide 9 - Quizvraag

Wij hebben gespeeld (nous - jouer).

Slide 10 - Open vraag

Jij hebt gewonnen (gagner).

Slide 11 - Open vraag

Zij hebben gewerkt (Ils - travailler).

Slide 12 - Open vraag

u heeft gekeken (vous - regarder)

Slide 13 - Open vraag

ik heb geluisterd (je - écouter)

Slide 14 - Open vraag

ONREGELM. WERKWOORDEN
Deze hebben meestal een onregelmatig voltooid deelwoord (deze moet je per werkwoord leren)
- être -> été : j'ai été malade. = Ik ben ziek geweest. (wat valt hier op??)
- avoir -> eu : Il a eu un cadeau. = Hij heeft een cadeau gekregen.
- prendre -> pris : Nous avons pris le bus. = Wij hebben de bus genomen.
- faire -> fait : Tu as fait des photos? = Heb je foto's gemaakt?
- vouloir -> voulu : Elle a voulu avoir un chien. = Zij heeft een hond gewild.


Slide 15 - Tekstslide

Ik heb gehad
A
j'ai avoiré
B
j'ai eu
C
j'eu
D
j'avoiré

Slide 16 - Quizvraag

zij hebben gedaan
A
ils fait
B
ils ont fairé
C
ils ont fait
D
ils on faité

Slide 17 - Quizvraag

u heeft gewild
A
vous avez voulu
B
vous avez voulé
C
vous avez vouloiré
D
vous voulu

Slide 18 - Quizvraag

jij hebt genomen
A
tu as prendré
B
tu as prené
C
tu as prendu
D
tu as pris

Slide 19 - Quizvraag

Ik heb gehad (je - avoir)

Slide 20 - Open vraag

Wij hebben genomen (nous-prendre)

Slide 21 - Open vraag

zij hebben gedaan (ils - faire)

Slide 22 - Open vraag

zij heeft gewild (elle - vouloir)

Slide 23 - Open vraag

jij bent geweest (tu - être)

Slide 24 - Open vraag

Denk eens na: waar sta jij?

Slide 25 - Tekstslide