In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Vandaag
huiswerk
jeugdjournaal
zinsdelen
blooket
Slide 1 - Tekstslide
huiswerk
Instapopdracht gemaakt?
Hoe ging het?
Slide 2 - Tekstslide
Grammatica - zinsdelen
Persoonsvorm, onderwerp en zinsdelen
Slide 3 - Tekstslide
ZINSDELEN
Slide 4 - Tekstslide
Zinsdelen
Het onderwerp [ow] en de persoonsvorm [pv] zijn zinsdelen.
Jan | heeft| vorige week | een film | gekeken.
ow| pv | vorige week | een film | gekeken.
Het gezegde is ook een zinsdeel.
Slide 5 - Tekstslide
Zinsdelen
Het onderwerp [ow] en de persoonsvorm [pv] zijn zinsdelen.
Jan | heeft| vorige week | een film | gekeken.
ow| pv | vorige week | een film | gekeken.
Het werkwoordelijk gezegde [wg] is ook een zinsdeel.
Slide 6 - Tekstslide
Grammatica - Zinsdelen
Een zin | bestaat | uit zinsdelen.
Alles wat voor de persoonsvorm staat of kan staan is 1 zinsdeel.
Slide 7 - Tekstslide
zinsdelen
Hierna komen een paar zinnen. Zet streepjes tussen de zinsdelen.
Doe het zo:
Ik / zet / streepjes / tussen de zinsdelen.
Slide 8 - Tekstslide
Wat zijn zinsdelen?
Zinnen zijn gemaakt van zinsdelen. Het zijn een soort puzzelstukjes.
Slide 9 - Tekstslide
zinsdeel 1
zinsdeel 2
zinsdeel 3
zinsdeel 4
zinsdeel 5
Joris
ging
gisteren
op
de
fiets
naar
voetbal
Slide 10 - Sleepvraag
Verdeel de zin in drie zinsdelen door te slepen.
zinsdeel 1
zinsdeel 2
zinsdeel 3
Mijn
vriend
eet
een
broodje
kroket
Slide 11 - Sleepvraag
Maak zinsdelen en sleep ze naar de juiste plek.
Zinsdeel 1
Zinsdeel 2
Zinsdeel 3
Zinsdeel 4
Zinsdeel 5
Niet
iedereen
kan
een
prijs
winnen
vandaag
Slide 12 - Sleepvraag
Opdracht: geef aan welke woorden bij hetzelfde zinsdeel horen. Begin vooraan in de zin (ik = zinsdeel 1). Dus er kunnen meerdere woorden in een zinsdeel zitten.