In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Wat gaan we doen?
Herhalen zinsdelen
Slide 1 - Tekstslide
Wat is een zin?
A
Woorden op een rijtje
B
Een zin bestaat uit woorden die samen iets vertellen
C
Een zin vertelt je niks
D
Een zin maakt een verhaal
Slide 2 - Quizvraag
Kun je de woorden in de zin zomaar door elkaar husselen?
A
Ja
B
Nee
Slide 3 - Quizvraag
Wat is een zinsdeel?
A
Stukje uit een zin
B
Woorden die los staan
C
Stukje van een zin
D
Losse woorden
Slide 4 - Quizvraag
timer
1:00
Probeer samen met je buur zo veel mogelijk nieuwe zinnen te maken van “De man loopt op straat""
Slide 5 - Woordweb
Mogelijkheden
De man loopt op straat
Loopt de man op straat?
Op straat loopt de man.
Slide 6 - Tekstslide
timer
1:00
Probeer zoveel mogelijk nieuwe zinnen te maken van: De vrouw leest een boek
Slide 7 - Woordweb
Mogelijkeheden
De vrouw leest een boek
Leest de vrouw een boek?
Een boek leest de vrouw.
Slide 8 - Tekstslide
Zinsdelen
Een zinsdeel kan bestaan uit één woord, maar ook uit een paar woorden die bij elkaar horen.
De woorden in een zinsdeel kunnen niet uit elkaar gehaald worden.
Voorbeeld: Jan | heeft | vorige week | een film | gekeken.
Slide 9 - Tekstslide
Zinsdelen
Een zin | bestaat | uit zinsdelen.
Kijk welk deel voor de persoonsvorm kan.
Dit deel is dan een zinsdeel.
Voorbeeld:
De timmerman | had | zijn gereedschap | laten | liggen.
Slide 10 - Tekstslide
Zinsdelen
Het onderwerp [ow] en de persoonsvorm [pv] zijn zinsdelen.
Jan | heeft| vorige week | een film | gekeken.
ow| pv | vorige week | een film | gekeken.
Slide 11 - Tekstslide
Zinsdelen
Het onderwerp [ow] en de persoonsvorm [pv] zijn zinsdelen.
Jan | heeft| vorige week | een film | gekeken.
ow| pv + wg| vorige week | een film |wg
Het werkwoordelijk gezegde [wg] is ook een zinsdeel.
Slide 12 - Tekstslide
Verdeel in zinsdelen en benoem de zinsdelen.
Gisteren gaf ik mijn moeder een mooie bos bloemen.
Slide 13 - Tekstslide
Bij mijn oma speel ik altijd spelletjes.
Slide 14 - Tekstslide
De jonge held kreeg een onderscheiding.
Slide 15 - Tekstslide
Uit hoeveel zinsdelen bestaat deze zin:
Hij leest vanochtend de krant van gisteren.
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 16 - Quizvraag
Uit hoeveel zinsdelen bestaat deze zin:
Slaapt die lieve opa Jan?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 17 - Quizvraag
Uit hoeveel zinsdelen bestaat deze zin:
Het oude nieuws boeit hem toch.
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 18 - Quizvraag
Onderwerp
Zinnen bestaan uit zinsdelen. Het onderwerp (ow) is ook een zinsdeel.
Slide 19 - Tekstslide
Onderwerp
Zinnen bestaan uit zinsdelen. Het onderwerp (ow) is ook een zinsdeel.
Slide 20 - Tekstslide
Wat is het onderwerp in de zin: Waarom lopen alle dikke katten altijd scheef?
Slide 21 - Open vraag
Wat zijn de onderwerpen in de zin: Juan loopt altijd naar school met Saar, omdat hij stiekem verliefd op haar is. vul in als:...... ...... (spatie ertussen)
Slide 22 - Open vraag
Lijdend voorwerp (lv)
Het lijdend voorwerp is een zinsdeel.
Bij het lijdend voorwerp 'overkomt iemand' of 'ondergaat een onderwerp' iets.
Niet iedere zin heeft een lv.
Een lv begint NOOIT met een voorzetsel.
Wat + pv/wg + ow? = lijdend voorwerp
Lijdend voorwerp (lv)
Slide 23 - Tekstslide
Wat is het lijdend voorwerp?
gekeken.
Het lijdend voorwerp
We
hebben
vanavond
een serie
Slide 24 - Sleepvraag
Wat is het lijdend voorwerp?
altijd
Het lijdend voorwerp
Waar
zet
jij
jouw racefiets
neer?
Slide 25 - Sleepvraag
Wat is het lijdend voorwerp in de zin?
Lijdend voorwerp
Julia en Kim
gaven
aan hun moeder
een cadeautje
Slide 26 - Sleepvraag
Wat is het lijdend voorwerp in:
H1a maakt altijd het huiswerk.
lijdend voorwerp
H1a
het huiswerk.
maakt
altijd
Slide 27 - Sleepvraag
Hoe vind je het lijdend voorwerp? Het lijdend voorwerp is antwoord op de vraag:
A
Wie /wat + onderwerp + gezegde?
B
Wie/wat + persoonsvorm?
C
Wie/wat + onderwerp?
D
Wie/wat + gezegde?
Slide 28 - Quizvraag
Lijdend voorwerp Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?