Zinsdelen herhalen groep 7 - januari

Wat gaan we doen?
  • Herhalen zinsdelen
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Wat gaan we doen?
  • Herhalen zinsdelen

Slide 1 - Tekstslide

Wat is een zin?
A
Woorden op een rijtje
B
Een zin bestaat uit woorden die samen iets vertellen
C
Een zin vertelt je niks
D
Een zin maakt een verhaal

Slide 2 - Quizvraag

Kun je de woorden in de zin zomaar door elkaar husselen?
A
Ja
B
Nee

Slide 3 - Quizvraag

Wat is een zinsdeel?
A
Stukje uit een zin
B
Woorden die los staan
C
Stukje van een zin
D
Losse woorden

Slide 4 - Quizvraag

timer
1:00
Probeer samen met je buur zo veel mogelijk nieuwe zinnen te maken van “De man
loopt op straat""

Slide 5 - Woordweb

Mogelijkheden
De man loopt op straat

Loopt de man op straat?
Op straat loopt de man.

Slide 6 - Tekstslide

timer
1:00
Probeer zoveel mogelijk nieuwe zinnen te maken van: De vrouw leest een boek

Slide 7 - Woordweb

Mogelijkeheden
De vrouw leest een boek

Leest de vrouw een boek?
Een boek leest de vrouw.

Slide 8 - Tekstslide

Zinsdelen
  • Een zinsdeel kan bestaan uit één woord, maar ook uit een paar woorden die bij elkaar horen.
  • De woorden in een zinsdeel kunnen niet uit elkaar gehaald worden.

    Voorbeeld:
    Jan | heeft | vorige week | een film | gekeken.

Slide 9 - Tekstslide

Zinsdelen
Een zin | bestaat | uit zinsdelen.
Kijk welk deel voor de persoonsvorm kan.
Dit deel is dan een zinsdeel.

Voorbeeld: 
De timmerman | had | zijn gereedschap | laten | liggen.


Slide 10 - Tekstslide

Zinsdelen
Het onderwerp [ow] en de persoonsvorm [pv] zijn zinsdelen.

Jan | heeft | vorige week | een film | gekeken.
ow  |   pv    | vorige week | een film | gekeken.



Slide 11 - Tekstslide

Zinsdelen
Het onderwerp [ow] en de persoonsvorm [pv] zijn zinsdelen.

Jan | heeft | vorige week | een film | gekeken.
ow  |   pv + wg | vorige week | een film | wg

Het werkwoordelijk gezegde [wg] is ook een zinsdeel.

Slide 12 - Tekstslide

Verdeel in zinsdelen en benoem de zinsdelen.

Gisteren gaf ik mijn moeder een mooie bos bloemen.

Slide 13 - Tekstslide

Bij mijn oma speel ik altijd spelletjes.

Slide 14 - Tekstslide

De jonge held kreeg een onderscheiding.

Slide 15 - Tekstslide


Uit hoeveel zinsdelen bestaat deze zin:
Hij leest vanochtend de krant van gisteren.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 16 - Quizvraag


Uit hoeveel zinsdelen bestaat deze zin:
Slaapt die lieve opa Jan?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 17 - Quizvraag


Uit hoeveel zinsdelen bestaat deze zin:
Het oude nieuws boeit hem toch.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 18 - Quizvraag

Onderwerp

Zinnen bestaan uit zinsdelen. Het onderwerp (ow) is ook een zinsdeel.

Slide 19 - Tekstslide

Onderwerp

Zinnen bestaan uit zinsdelen. Het onderwerp (ow) is ook een zinsdeel.

Slide 20 - Tekstslide

Wat is het onderwerp in de zin:
Waarom lopen alle dikke katten altijd scheef?

Slide 21 - Open vraag

Wat zijn de onderwerpen in de zin:
Juan loopt altijd naar school met Saar, omdat hij stiekem verliefd op haar is.
vul in als:...... ...... (spatie ertussen)

Slide 22 - Open vraag

Lijdend voorwerp (lv)
  • Het lijdend voorwerp is een zinsdeel. 
  • Bij het lijdend voorwerp 'overkomt iemand' of 'ondergaat een onderwerp' iets. 
  • Niet iedere zin heeft een lv.
  • Een lv begint NOOIT met een voorzetsel.

  • Wat + pv/wg + ow? = lijdend voorwerp
Lijdend voorwerp (lv)

Slide 23 - Tekstslide

Wat is het lijdend voorwerp?
gekeken.
Het lijdend voorwerp
We 
hebben
vanavond
een serie 

Slide 24 - Sleepvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
altijd 
Het lijdend voorwerp

Waar
zet
jij 
jouw racefiets
neer?

Slide 25 - Sleepvraag

Wat is het lijdend voorwerp in de zin?
Lijdend voorwerp
Julia en Kim
gaven
aan hun moeder
een cadeautje

Slide 26 - Sleepvraag

Wat is het lijdend voorwerp in: 
H1a maakt altijd het huiswerk.
lijdend voorwerp
H1a
het huiswerk.
maakt
altijd

Slide 27 - Sleepvraag

Hoe vind je het lijdend voorwerp? Het lijdend voorwerp is antwoord op de vraag:

A
Wie /wat + onderwerp + gezegde?
B
Wie/wat + persoonsvorm?
C
Wie/wat + onderwerp?
D
Wie/wat + gezegde?

Slide 28 - Quizvraag

Lijdend voorwerp
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Jij kan het lijdend voorwerp in deze zin vinden.

A
jij
B
het lijdend voorwerp
C
in deze zin
D
kan vinden

Slide 29 - Quizvraag