Th6 BS5

Thema 6 
BS4 + BS5
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Thema 6 
BS4 + BS5

Slide 1 - Tekstslide

welkom terug



ik wens je een ... nieuwjaar

Slide 2 - Tekstslide

Lesplanning 
14 JANUARI TOETS THEMA 6!
1. Inloggen Biologie voor jou online (code: 092882)
2. Herhaling leerdoelen BS4 'De iris en ooglens' 
 --> Herhalingsoefening
3. Doornemen leerdoelen BS5 'Het netvlies' 
4. Maken opdrachten BS5 26 t/m 30 online = HW

Slide 3 - Tekstslide

Harde oogvlies
Netvlies
gele vlek
Oogzenuw
Blinde vlek
Glasachtig lichaam
Vaatvlies
Oogspier
Lens
Hoornvlies
Iris

Slide 4 - Tekstslide

Waar in het oog worden van prikkels impulsen gemaakt?
A
In de lens
B
In het hoornvlies
C
In de pupil
D
In het netvlies

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Tekstslide

Met de Gele vlek kun je vooral.....
A
Kleuren zien
B
In het donker goed zien
C
Contrasten (zwart/wit) zien
D
In het licht slecht zien

Slide 7 - Quizvraag

De pupil
A
is het gekleurde deel van het oog waar licht doorheen kan
B
is een gat in je oogbool (zwarte deel)waar het licht doorheen kan

Slide 8 - Quizvraag

Pupilreflex

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Slide 11 - Tekstslide

Veel licht:
-pupil klein 
-kringspieren trekken samen
Weinig licht:
-pupil groot
- lengtespieren trekken samen

Slide 12 - Tekstslide

Welk deel van het oog wordt met het pupilreflex beschermd?

Slide 13 - Open vraag

Wat doet de pupil/wat is de functie van de pupil?
A
Regelt de hoeveelheid licht die in je oog komt.
B
Regelt dat je altijd scherp kunt zien.
C
Zorgt dat je kunt focussen.
D
Zorgt ervoor dat je kleuren kunt zien.

Slide 14 - Quizvraag

WAT IS EEN BELANGRIJKE TAAK VAN DE LENS?
A
KLEUREN ZIEN
B
STEVIGHEID GEVEN AAN HET OOG
C
VOORWERPEN VERGROTEN

Slide 15 - Quizvraag

accomoderen = vervorming lens

Slide 16 - Tekstslide

De lens in je oog zorgt voor
A
een kleurig beeld
B
een scherp beeld
C
het beschermen tegen stofjes
D
het afsluiten van je oog

Slide 17 - Quizvraag

Hoe kan je scherp zien?
  • Lens maakt het beeld scherp op je netvlies
  • Beeld is veel kleiner en op z'n kop
  • Hersenen vertalen het beeld
  • Je ziet nu ware grootte en rechtop

Slide 18 - Tekstslide

Accomoderen

Slide 19 - Tekstslide

 accomoderen: het platter en boller worden van de lens.

Slide 20 - Tekstslide

Bril nodig?
Verziend? 
Dichtbij onscherp, bolle lens +

Bijziend?
Veraf onscherp, holle lens -

Slide 21 - Tekstslide

Ezelsbruggetje!!

Ben je Bijziend kun je alles dichtBij goed zien 
en in de verte niet! 

Ben je Verziend kun je in de Verte goed zien 
maar dichtbij niet!

Slide 22 - Tekstslide

Waardoor kun je scherp zien?
A
Doordat er een beeld op het netvlies ontstaat.
B
Doordat de vorm van het netvlies verandert.
C
Doordat het beeld op het netvlies wordt omgedraaid.
D
Doordat de bolvorm van de ooglens verandert.

Slide 23 - Quizvraag

Wat gebeurt er bij accommoderen
A
Er vormt zich een beeld op het netvlies
B
Er stroomt lucht van de trommelholte naar de keelholte
C
De bolvorm van de ooglens verandert
D
Het beeld op het netvlies wordt omgedraaid.

Slide 24 - Quizvraag

Leerdoelen BS5
- je kunt de bouw van het netvlies beschrijven
- je kunt de werking van het netvlies beschrijven

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video

Het oog
- Adequate prikkel: licht.
Netvlies: lichtreceptoren
(kegeltjes en staafjes)
Netvlies en lens: scherp beeld

Slide 27 - Tekstslide

Netvlies

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Staafjes

Het zien van contrasten in zwart-wit-grijs

Lage drempelwaarde

Ze worden gebruikt in schemer en licht

Verspreid over het hele netvlies, maar niet in de gele vlek

Kegeltjes

Het zien van kleur


Hoge drempelwaarde

Ze worde gebruikt in het licht


Liggen vooral in de gele vlek en de directe omgeving daarvan

Slide 30 - Tekstslide

Hoe heten de zintuigcellen van het oog?
A
staafjes en kegeltjes
B
haakjes en oogjes
C
vegertjes en blikjes
D
pionnen en balletjes

Slide 31 - Quizvraag

Op het netvlies zitten staafjes en kegeltjes. Wat nemen deze waar?

A
Kegeltjes nemen kleuren waar, staafjes licht
B
Kegeltjes nemen 'normaal' licht waar, staafjes kleuren

Slide 32 - Quizvraag

Pietertje loopt in de schemering. Welke zintuigcellen werken?
A
Kegeltjes en staafjes
B
alleen de kegeltjes
C
alleen de staafjes
D
geen kegeltjes en geen staafjes

Slide 33 - Quizvraag

De gele vlek is de plaats waar...
A
De verhouding kegeltjes en staafjes gelijk zijn zodat je een helder beeld hebt
B
de meeste staafjes zitten en waar je dus het best contouren kan zien
C
de meeste kegeltjes zitten en waar je dus het best kleur kan zien
D
de plaats waar geen kegeltjes en geen staafjes zijn, je ziet dan vooral geel

Slide 34 - Quizvraag

Huiswerk
Maak opdracht 26 t/m 30 online 
Vergeet je klascode niet in te voeren: 092882

Slide 35 - Tekstslide