1.8 Soorten werkwoorden

Werkwoorden 1.8

- Koppelwerkwoord bij het naamwoordelijk gezegde
- Hulpwerkwoord
- Zelfstandig werkwoord

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Werkwoorden 1.8

- Koppelwerkwoord bij het naamwoordelijk gezegde
- Hulpwerkwoord
- Zelfstandig werkwoord

Slide 1 - Tekstslide

Er bestaan twee soorten zinnen:

1. Het onderwerp doet iets of deed iets;
2. Het onderwerp is iets.

In zin 1 zit een werkwoordelijk gezegde
In zin 2 zit een naamwoordelijk gezegde. 
Actief of 'staat van zijn'
Het is of/of, niet en/en

Slide 2 - Tekstslide

Je moet kunnen aangeven of een werkwoord een 
koppelwerkwoord, hulpwerkwoord, of een zelfstandig werkwoord is. 


Soorten werkwoorden

Slide 3 - Tekstslide

Werkwoorden ...
  • zijn woorden die aangeven welke handeling of toestand of welk   proces in de zin centraal staat. 

  • geven aan in welke tijd de zin staat

  • passen zich altijd aan aan het onderwerp van de zin

Slide 4 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord (ZWW)

De jongens zouden naar school fietsen
Maar ze zijn van hun fiets gevallen
Ze hebben daardoor verder moeten lopen 

Welke regel kun je uit deze voorbeelden leren?

Wat voor soort werkwoord?
Zelfstandig werkwoord is laatste ww in de zin!

Slide 5 - Tekstslide

Wat voor soort werkwoord?
Hulpwerkwoord (HWW)
  • Helpt het zelfstandig werkwoord in de zin
    Ik heb vorige week mijn verjaardag gevierd. (heb is het hulpwerkwoord, gevierd is het hoofdwerkwoord)
    Zij wil later dokter worden. (wil is het hulpwerkwoord, worden is het hoofdwerkwoord)
    In een zin kunnen meerdere hulpwerkwoorden staan;
    één daarvan is de persoonsvorm van de zin.

Slide 6 - Tekstslide

Koppelwerkwoord  (KWW)- koppelt het onderwerp aan hetgeen wat erover gezegd wordt --> Hoort in naamwoordelijk gezegde

  • Zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken  en voorkomen

  • De bal is rond.                     
  • De jongen wordt dokter.
Wat voor soort werkwoord?

Slide 7 - Tekstslide

Kunnen 'zijn' worden' en 'blijven
elkaar vervangen?
JA?
=
Koppelwerkwoord!

Slide 8 - Tekstslide

Wat zijn de werkwoorden?
Aan de deur komen vaak mensen collecteren

Slide 9 - Open vraag

Aan de deur komen vaak mensen collecteren
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 10 - Quizvraag

Aan de deur komen vaak mensen collecteren
'collecteren' is hier:
A
zelfstandig werkwoord
B
koppelwerkwoord
C
hulpwerkwoord

Slide 11 - Quizvraag

Aan de deur komen vaak mensen collecteren
'komen' is hier:
A
ZWW
B
KWW
C
HWW

Slide 12 - Quizvraag

Naamwoordelijk gezegde
  • Bij een naamwoordelijk gezegde koppelt het koppelwerkwoord het onderwerp aan het naamwoordelijk deel. 
  • Het naamwoordelijk deel is dus een kenmerk of eigenschap van het onderwerp
  • Meestal is het naamwoordelijk deel een bijvoeglijk naamwoord of een zelfstandig naamwoord.

Slide 13 - Tekstslide

Wat houdt het naamwoordelijk gezegde in?
A
koppelwerkwoord + naamwoordelijk deel
B
koppelwerkwoord
C
koppelwerkwoord + een kernmerk of eigenschap van het onderwerp
D
alle werkwoorden in de zin

Slide 14 - Quizvraag

Wat zijn de werkwoorden?
Jouw cijfer wordt een voldoende.

Slide 15 - Open vraag

Jouw cijfer wordt een voldoende.
A
ng
B
wg

Slide 16 - Quizvraag

Jouw cijfer wordt een voldoende...
is = hier:
A
ZWW
B
KWW
C
HWW

Slide 17 - Quizvraag

Welke werkwoorden?
Het onverwachte ongeluk was goed afgelopen.
A
hww, zww
B
zww
C
hww, kww
D
kww

Slide 18 - Quizvraag

Wat voor soort werkwoord?
Achter de wolken schijnt de felle zon.

Slide 19 - Open vraag

Werkwoord(en)?
Bijna vergat ik mijn leuke boek.

Slide 20 - Open vraag

Wat voor soort werkwoord?
Is jouw oudste broer naar Zwitserland verhuisd?
De conciërge heeft ons verse koffie en thee gebracht.
De goochelaar bezorgde de kinderen een leuke middag.
De juf heeft mij een nieuw schrift gegeven.
Zonder die rode bal kunnen we niet voetballen.
We gaan op vakantie met onze nieuwe tent.

Slide 21 - Tekstslide

Mijn zusje | wil | schrijfster | worden.
persoonsvorm:        wil 
onderwerp:               mijn zusje
alle werkwoorden: wil worden
Is één van de werkwoorden misschien een koppelwerkwoord?                                         Ja, worden
Is er een zinsdeel met een naamwoord dat iets zegt over het onderwerp?           Ja, schrijfster mijn zusje=schrijfster  

Slide 22 - Tekstslide

De nieuwe leerling heette Bente
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 23 - Quizvraag

Het jongetje loopt naar school.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 24 - Quizvraag

Een naamwoordelijk gezegde bevat altijd een koppelwerkwoord
A
juist
B
onjuist

Slide 25 - Quizvraag

Uit welke twee delen bestaat het naamwoordelijk gezegde?
A
Onderwerp en werkwoord
B
Persoonsvorm en naamwoordelijk deel
C
Koppelwerkwoord en naamwoordelijk deel
D
Werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde

Slide 26 - Quizvraag

Welk gezegde?
Zijn vriend was gisteren ineens ziek geworden.
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde

Slide 27 - Quizvraag

Sacha wordt waarschijnlijk de nieuwe klassenvertegenwoordiger.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 28 - Quizvraag

Kun jij me helpen met die lastige zinnen?
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde

Slide 29 - Quizvraag