Havo 2 herhaling pc met être en avoir, ww op -re en vz bij landen en plaatsen
havo 2 Chapitre 5
In deze les komen de verschillende grammatica-onderdelen terug. Je kan eerst de uitleg lezen, daarna kun je een aantal opdrachten gaan maken.
Probeer alle vragen te beantwoorden, zodat ik je deze les ook nog kan helpen!
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2
In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 40 min
Onderdelen in deze les
havo 2 Chapitre 5
In deze les komen de verschillende grammatica-onderdelen terug. Je kan eerst de uitleg lezen, daarna kun je een aantal opdrachten gaan maken.
Probeer alle vragen te beantwoorden, zodat ik je deze les ook nog kan helpen!
Slide 1 - Tekstslide
Je révise: le passé composé (voltooide tijd)
Hoe zat het ook alweer?
Stap 1: het hulpwerkwoord. --> avoir of être.
Stap 2: het voltooid deelwoord. Bij werkwoorden op –er: donner --> donné Bij werkwoorden op –ir: finir --> fini
Slide 2 - Tekstslide
Even herhalen: 'avoir' & 'être'
avoir être
j’ai je suis tu as tu es il a il est elle a elle est on a on est nous avons nous sommes vous avez vous êtes ils ont ils sont elles ont elles sont
Slide 3 - Tekstslide
Het verschil: 'avoir' & 'être'
avoir être
j’ai donné je suis allé(e) tu asdonné tu es allé(e) il adonné il est allé elle adonné elle est allée on adonné on est allé(e)(s) nous avonsdonné nous sommes allé(e)s vous avezdonné vous êtes allé(e)(s) ils ontdonné ils sont allés elles ontdonné elles sont allés
Slide 4 - Tekstslide
Het schema bij être
Slide 5 - Tekstslide
Het voltooid deelwoord
Werkwoorden op –er--> haal van het werkwoord –er af en zet hier een –é achter. Donner --> donn --> donné
Werkwoorden op –ir --> haal van het werkwoord –ir af en zet hier een –i achter. Finir --> fini
Slide 6 - Tekstslide
Zet het werkwoord tussen haakjes in de passé composé. (Partir, hulp-ww = être)
Vous ____ _____ où pendant les vacances?
Slide 7 - Open vraag
Zet het werkwoord tussen haakjes in de passé composé. (Rester, hulp-ww = être)
Elle ____ _____ en France, dans les Alpes.
Slide 8 - Open vraag
Zet het werkwoord tussen haakjes in de passé composé. (Essayer, hulp-ww = avoir)
Mes parents ____ _____ la course de déscente à pied.
Slide 9 - Open vraag
Zet het werkwoord tussen haakjes in de passé composé. (Gagner, hulp-ww = avoir)
Mon père ____ _____ le premier prix.
Slide 10 - Open vraag
Je révise: werkwoorden op -re
Dit grammatica-onderdeel gaat over regelmatige werkwoorden op –re.
tu + s tu perds il/elle/on + -- il/elle/on perd nous + ons nous perdons vous + ez vous perdez ils/elles + ent ils/elles perdent
Slide 12 - Tekstslide
Vervoegen in de passé composé
Stap 1:Alle werkwoorden op –re worden in principe vervoegd met het hulpwerkwoord avoir.
Stap 2: het enige dat je moet doen, is de -re van het werkwoord halen en te vervangen met een -u. j‘ai perdu tu as perdu il/elle/on a perdu nous avons perdu vous avez perdu ils/elles ont perdu
Slide 13 - Tekstslide
Zet het werkwoord tussen haakjes in de passé composé.
Alors Fabian, tu (vendre) ____ ______ ton vélo?
Slide 14 - Open vraag
Zet het werkwoord tussen haakjes in de passé composé.
Alors, j'(entendre) ____ ______ que je peux avoir une bonne prix.
Slide 15 - Open vraag
Zet het werkwoord tussen haakjes in de présent.
Moi, j' (entendre) ____ encore un peu.
Slide 16 - Open vraag
Zet het werkwoord tussen haakjes in de passé composé.
Ils (attendre) ________ la nouvelle saison pour acheter de nouveaux vélos.
Slide 17 - Open vraag
Je révise: voorzetsels van landen en steden
We zijn in Nederland.
Wij gaan naar Oostenrijk.
In en naar zijn in het Nederlands veelvoorkomende voorzetsels als we het hebben over dorpen/steden/landen.
In het Frans hebben ze er ook een paar. Maar welke gebruik je wanneer?
Slide 18 - Tekstslide
Je révise: voorzetsels van landen en steden Voorzetsels (1)
à: Dit voorzetsel wordt gebruikt voor alle dorpen en steden. - New York - Ommen
en: Dit voorzetsels wordt gebruikt voor alle vrouwelijke landen --> dit zijn alle landen die eindigen op een –e! - France (Frankrijk) - Angleterre (Engeland)
Slide 19 - Tekstslide
Je révise: voorzetsels van landen en steden
Voorzetsels (2)
au: Dit voorzetsels wordt gebruikt voor alle mannelijke landen --> dit zijn alle landen zonder –e, die geen meervoud zijn. - Denmark (Denemarken) - Japon (Japan)
aux: Dit voorzetsel wordt gebruikt voor alle meervoudslanden.--> dat zijn er maar 2! - Pays-Bas (Nederland) - États-Unis (Verenigde Staten)
Slide 20 - Tekstslide
Vul in: à, en, au of aux.
Cet hiver on va _______ Vienne.
Slide 21 - Open vraag
Vul in: à, en, au of aux.
C'est une ville _______ Autriche.
Slide 22 - Open vraag
Vul in: à, en, au of aux.
C'est mieux que l'année dernière _______ Grande-Bretagne.
Slide 23 - Open vraag
Vul in: à, en, au of aux.
Je préfère aller dans un pays chaud: _______ Sénégal par exemple.