1 In de tuin van het hotel staat een boom.
2 De organisatie van het feest vraagt veel tijd.
3 Bij het ontbijt eten we croissants.
4 Ik houd niet van appels en ik heb een hekel aan bananen.
5 Donderdags train ik voor de voetbalwedstrijd.
6 Zijn jongens sportiever dan meisjes?