In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
wie ben ik?
Slide 1 - Tekstslide
wat zijn de 6 tekst verbanden?
Slide 2 - Open vraag
wat zijn de tekstsoorten en daarbij behorende tekstdoelen?
Slide 3 - Open vraag
Opsommend
Een verband dat dat een opsomming tussen zinnen of alinea's aanduidt.
Mijn moeder wil groenten en fruit kopen. Verder brood en daarnaast wat broodbeleg en tot slot een paar toetjes.
Slide 4 - Tekstslide
Signaalwoorden opsomming
Slide 5 - Woordweb
Tegenstellend
Een tegenstellend verband is een zins- of alineaverband dat een tegenstelling tussen zinnen of alinea's aanduidt.
De zon zou vandaag schijnen, maar het regent pijpenstelen.
Slide 6 - Tekstslide
Signaalwoorden tegenstellend verband
Slide 7 - Woordweb
Leg uit wat een redengevend tekstverband is.
Slide 8 - Open vraag
Signaalwoorden redengevend tekstverband
Slide 9 - Woordweb
Leg uit wat een tijdvolgend tekstverband is.
Slide 10 - Open vraag
Signaalwoorden tijdvolgend verband
Slide 11 - Woordweb
uitleggend tekstverband
Een zins- of alineaverband dat een verklaring tussen zinnen of alinea's aanduidt.
De voetbalcompetitie is in jaren niet zo spannend geweest. Het is dit jaar bijvoorbeeld vaak voorgekomen dat een middenmoter bij een topclub punten kon weghalen.
Slide 12 - Tekstslide
Signaalwoorden uitleggend verband
Slide 13 - Woordweb
Leg uit wat concluderend tekstverband is.
Slide 14 - Open vraag
Signaalwoorden concluderend verband
Slide 15 - Woordweb
opsommend tekstverband
concluderend tekstverband
tegenstellend tekstverband
redengevend tekstverband
uitleggend/voorbeeldgevend tekstverband
dus
en
toch
zoals
maar
daarom
dat wil zeggen
want
Slide 16 - Sleepvraag
Welk verband herken je in de volgende zin?
Hoewel Marit niet had geleerd voor het examen, haalde ze toch een voldoende.
A
Tegenstelling
B
Tijdvolgorde
C
Opsomming
D
Redengevend
Slide 17 - Quizvraag
welke teksoort is dit?
A
amuserende tekst
B
activerende tekst
C
informerende tekst
D
overtuigende tekst
Slide 18 - Quizvraag
Welk signaalwoord is een signaalwoord voor voorbeeld?
A
toch
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan
Slide 19 - Quizvraag
Welk verband herken je in de volgende zin?
Sharita heeft eerst Engels, daarna heeft zij huiswerkbegeleiding.
A
Tijdsvolgorde
B
Tegenstelling
C
Uitliggend
D
Opsomming
Slide 20 - Quizvraag
Welk verband herken je in de volgende zin?
Ik hou ontzettend van sporten, zoals voetballen.
A
Tegenstelling
B
Tijdsvolgend
C
Opsomming
D
uitleggend
Slide 21 - Quizvraag
Tekstsoort?
A
Amuserende tekst
B
Informerende tekst
C
overtuigende tekst
Slide 22 - Quizvraag
Welk verband herken je in de volgende zin?
Adriana kookt graag buitenlandse gerechten, zoals couscous en paella.
A
Tegenstelling
B
Opsomming
C
Voorbeeld
D
redengevend
Slide 23 - Quizvraag
Welk signaalwoord is een signaalwoord voor opsomming?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan
Slide 24 - Quizvraag
Welk verband herken je in de volgende zin?
Mijn broertje wil graag een ijsje, een appeltaart, een cola en een pizza.
A
Tegenstelling
B
Uitleggend
C
Opsomming
D
Voorbeeld
Slide 25 - Quizvraag
Welk verband herken je in de volgende zin?
Omdat ik ziek ben, ga ik niet naar school.
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Tijdsvolgorde
D
Redengevend
Slide 26 - Quizvraag
Welk verband herken je in de volgende zin?
Het heeft vannacht enorm gesneeuwd, maar vanmorgen was er geen sneeuw meer te zien.
A
Tegenstelling
B
Redengevend
C
Opsomming
D
Tijdsvolgorde
Slide 27 - Quizvraag
Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor tegenstelling?
A
zoals
B
maar
C
tegenover
D
daarentegen
Slide 28 - Quizvraag
Welk verband herken je in de volgende zin?
Je moet weer eens naar de kapper want je ziet er niet uit. Zo is je haar veel te lang wat niet mooi staat.
A
Voorbeeld
B
Tegenstelling
C
Toelichting
D
Opsomming
Slide 29 - Quizvraag
Welk verband herken je in de volgende zin?
Doordat er een ongeluk gebeurd was, kwamen wij te laat.
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Tijdsvolgorde
D
Reden
Slide 30 - Quizvraag
Welk woord past er op de puntjes?
... mijn vader drie keer gevallen was, durfde hij niet meer te schaatsen.
A
Hoewel
B
Nadat
C
Zoals
D
Bovendien
Slide 31 - Quizvraag
Welk woord past er op de puntjes?
Ik vind pretparken niet leuk. ... word ik misselijk als ik rondjes draai en ... heb ik hoogtevrees.
A
Echter - ook
B
Bovendien - later
C
Allereerst - ook
D
Ondanks dat - niet alleen
Slide 32 - Quizvraag
Welk woord past er op de puntjes?
Ik durf niet in die snelle achtbaan, ... mijn broertje is een echte waaghals.
A
toch
B
hoewel
C
zoals
D
maar
Slide 33 - Quizvraag
Welk signaalwoord is een signaalwoord voor tegenstelling?
A
zoals
B
ten slotte
C
hoewel
D
denk aan
Slide 34 - Quizvraag
Welk woord past er op de puntjes?
Frisdranken ... cola en sinas bevatten vaak erg veel suiker.
A
zoals
B
terwijl
C
ondanks
D
bovendien
Slide 35 - Quizvraag
Welk woord past er op de puntjes?
De agent ... ik een bekeuring kreeg, was wel erg vriendelijk.
A
waarvan
B
wiens
C
van wie
D
van die
Slide 36 - Quizvraag
Welk woord past er op de puntjes?
Benjamin had een drie voor het werkstuk ... hij maakte.
A
wat
B
dat
C
welke
D
die
Slide 37 - Quizvraag
Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor 'tijd'?